Beisan bereikten wij in ruim vijf kwartier van de Jordaan.
Gij moet echter voor dezen afstand, gelijk als voor al de af-
standen, die ik u, sedert ik van Vieltem met de beide geleerde
heeren te zamen reis, heb opgegeven, iets meer rekenen dan
mijne cijfers aanduiden; want de Heer sm it h , die steeds voorop
reed, had een kleinen driftigen telganger onder zieh, dien wij
naauwelijks bij konden houden. Wij waren daardoor altijd in
zekeren gejaagden tred.
De tenten stonden reeds opgeslagen tusschen de bouwvallen
van de stad der Scyten (Scythopolis), zoo als Beth-san vele eeu-
wen lang heeft geheeten, tot dat die naam weder voor hetoor-
spronkelijke, doch thans met den Arabischen vorm van Beisan,
heeft plaats gemaakt. ’tWas echter als of onze onverschillige
bedienden de slechtste piek hadden uitgekozen, die er te bedenken
was, een open veld, waar gedurende eenigen tijd menschen en
vee waren gelegerd geweest, waardoor de grond in eenen mist-
hoop was veranderd, die nog daarenboven wemelde van afzigtelijke
spinnen, oorwormen en weegluizen. Ik ben verzekerd, dat gij
ons het verblijf hier van Zaturdag namiddag tot Maandag och-
tend niet zoudt hebben misgund. Denk daarbij, hoe afgemat
wij ons moesten gevoelen, na al dit dagelijksch reizen tepaard.
De toer naar Kefr-Abil had ons 13 uren in het zadel gehou-
den, en dat niet over een vlak terrein, maar op en af over een
steil gebergte, hetgeen de beweging van het paard natuurlijk
zooveel te moeijelijker had gemaakt. Dit alles hadden mijne
reisgenooten met mij gemeen. Wat alleen mijn deel nog daarenboven
was, was de onophoudelijke pijn van bloedzweren, waar-
aan ik op nieuw sedert mijn togt naar Jericho lijdende was.
’t Was niet noodig u daarvan te spreken, toen ik mij in de
gloeijende Ghor bevond, te Fasael en te Kerawa. Meen echter
daarom niet, dat de pijn aldaar geweken was. Integendeel, gij
kunt ligt begrijpen, hoe de vreeselijke hitte het alles verergerde.
Wel mag ik dan dankbaar zijn, dat ik in weerwil van zooveel
ongemakken en moeijelijkheden mijne togten tot hiertoe heb
kunnen voortzetten. Soms leg ik mij s’avonds zoo afgemat op
mijn reiskarpet neder, dat ik meen, de reis nimmer te zullen
kunnen voleindigen; maar als ik dan zoo regt mijne zwakheid
en magteloosheid gevoel, en daardoor tot ernstig smeeken en
bidden word gedreven om hulp van Hem, die alleen hulp geven
kan en ook geven wil, dan word ik dikwijls in den slaap
versterkt, en bij het ontwaken gevoel ik mij genoegzaam ver-
kwikt, om met nieuwen lust en nieuwen moed weder te paard
te stijgen. Ja, deze reis leert mij op eene bijzondere wijze de
waarhejd van het woord van Pa u lu s verstaan: //als ik zwak
ben, dan ben ik magtig1).” Zeker, als ik mijne kruistogten
door Balestina behouden zal mögen voleindigd hebben, en als
deze tot eenige nuttige uitkomsten zullen leiden, dan behoort
niet mij, maar God alleen daarvan de eer. Het oog onafgebroken
daarop gevestigd te houden, geeft mij grooten moed en groote
kracht; en word ik ook al eens nedergedrukt door de vermoeid-
heid des ligehaams of door de tallooze zwarigheden, waardoor
ik mij heb heen te worstelen, aan den anderen kant vind ik
groote blijdschap en verlevendiging in het opmerken, hoe de
trouwe Heer steeds aan mijne regterhand is, mij leidende op al
mijne wegen, zelfs boven bidden en denken. Zoo b. v. ook de
tegenwoordige cornbinatie van mijne excursien met die mijner
reisgenooten. Misschien zou ik meer bedaard en uitvoerig
den nu afgelegden togt hebben wenschen te volbrengen, meer
informatien hebben willen inwinnen, zoo als ik gewoon was te
doen; daarentegen werd ik veel te veel naar mijn zin voortge-
jaagd, en moest te veel den gang volgen van anderen; maar,
terwijl ik daardoor leer, dat hetgeen ik dikwijls bejammerd
heb, mijn eenzaam reizen zonder togtgenooten, toch eigenlijk
voor den uitslag van mijn werk het best is, zoo vond ik in
de toevoeging van de heeren sm ith en ro b in so n eene ver-
sterking tegenover den moedwil der Bedouinen, die mij met
alle veiligheid heeft doen reizen. Ware ik alleen geweest, wie
weet welke moeijelijkheden ik zou hebben ondervonden. Boven-
dien, ons te zamen reizen deze vier dagen heeft tot menig be-
langrijk gesprek geleid; ook tot wisseling van gevoelens omtrent
de identificatie van deze of gene oude localiteit; en indien mij
uit deze wederzijdsche mededeelingen al niet stellig isgebleken,
dat eene cornbinatie yan mijne reis-resultaten met die van Dr.
r o b in so n onmogelijk is, zoo zie ik althans, dat er zieh groote
bezwaren tegen verheffen.
Met vele gedachten over het reeds afgelegde deel mijner togten
en over de exploratien, die nog voor mij liggen, was ik
dezen morgen bezig. Ik herinnerde mij, dat Beth-San betee