een slechts oppervlakkig beschouwen. Wat nu de bijzonder-
heden dezer kolossale waterwerken aangaat, zoo hoop ik, znlt
gij n met hetgeen e o b i n s o n er van zegt te vreden stellenJ).
Zijne opgaven zijn uitvoerig en naauwkeurig. Om u eenen
algemeenen indruk te geven van het geheel, heb ik eeneschets
genomen van de rotsen aan de Z.zijde der vijvers. Gij ziet
op deze teekening het vierzijdige Saraceensche kasteel Kdlat-el-
Bourah aan de NW.zijde der vijvers, de opperste en mid-
delste der drie vijvers en een gedeelte van den aquaduct; doch
de oppervlakte der vallei, door de drie vijvers gezamenlijk in-
genomen, is zoo nitgestrekt, dat ik geen punt heb kunnen
vinden van waar men alle drie in een gezigtshoek kan zamen-
vatten. Gelijk de middelste vijver ligt met betrekking tot den
bovenste, zoo ligt de benedenste ongeveer tot den middelste.
Dit zal u eenigzins een denkbeeid geven van het geheel. De
schets zal natnurlijk dezen brief niet kunnen vergezellen; maar
ik hoop u dien later mee te brengen 2). De //verzegelde fontein”
, waarvan men uit de verte boven den grond niets ziet,
moet gij op de schets zoeken aan de bovenzijde van den op-
persten vijver, digt bij het kasteel.
Nadat wij deze belangrijke plaats verlaten hadden, keerden
wij den koers naar het ZW., längs de bovenzijde der vijvers
heen, en vonden daar den grooten weg van Jeruzalem naar
Hebron, dien wij nu Z.waarts vervolgden. Men bevindt zieh
hier op den hoogen rüg der Judea-bergen, waarvan de Hebron-
heuvelen wederom het hoogst gelegen zijn. Nogtans moet
gij u dit niet voorstellen, alsof men van hier de bergen links
en regts ziet afloopen, terwijl de weg over eenen smallen bergkam
heen leidt. Neen, deze rüg is een breed plateau op zieh
zelf, met hoogten en laagten op en nedergolvend, en soms links
en regts door nog hoogere heuveltoppen ingesloten. Slechts
als men naar deze hoogten afwijkt en zieh als het wäre op de
kanten van het plateau begeeft, ziet men ver, zeer ver over
de Judea-woestijn, de JDoode Zee en Jfoaö-bergen, of over de
valleijen van het westelijk Judea en de Filistijnsche vlakte
heen. De hoogste heuveltoppen liggen ten. W. van den weg.
1) Vol. 2 p. 164 etc. 2) In de ^Record” (Engelsch nieuwstlad) van 28
Jnlij 1853 leest men een berigt van de verwelfde kamers en gangen onder deze
vijvers, reeds door m a u n d r e l l kortelijk vermeld.
Een half uur voorbij sa lom o ’s vijvers komt men dwars door
eene wadi, die ter linkerhand steil afloopt naar wadi-Urtas, en
volgens e o b in s o n eene fontein heeft en eene waterleiding, die
den benedenste der drie groote vijvers van water helpt voorzien.
Deze aquaduct deelt echter in het algemeene lot des lands,
namelijk dat van verwoesting. De benedenste vijver was geheel
droog, terwijl de middelste en bovenste gedeeltelijk met water
waren gevuld. Tusschen de eikenstruiken in onze wadi zag ik
een lang stuk muur, ongetwijfeld een overblijfsel van een aanzien-
lijk gebouw. De overlevering wil, dat hier het paleis zou geweest
zijn van sa lom o ’s bijwijven. Indien het waar is, dan hebben
deze schoonen geen schilderachtiger lustoord kunnen verlangen.
Breed en open loopt de weg naar Hebron voort. Hoe verder
men vordert, hoe meer de kale rotsen verdwijnen, hier onder
wild struikgewas, daar onder graanakkers, en elders gebroken,
afgeplat en tot terrassen aangelegd voor den wijnbouw. Alles
spreekt u aan, als getuigen van eenen bij uitnemendheid vrucht-
baren grond. Hier en daar ontmoeten ook dorpen en ruinen
het oog; zooals bv. Fachour, een dorpje ten W. van den
weg i uurs voorbij sa l om o ’s vijvers; Bir-el-hadj-romedan, eene
°ude put met eenige bouwvallen er om heen, ongeveer een half
uur verder, vlak aan den weg; nog een half uur verder, weder
ten W., het gehucht Beit-Ummar, onder eenen groep olijf-
boomen verscholen (hier zag ik een aantal oude rulnensteenen
gebezigd tot het opbouwen van Moslemsche graven); verder
Beit-heran, ’Äin-ed-Birweh en Halhoul alle drie aan de O.zijde
van den weg. Maar terwijl natuurschoon en oudheden de aan-
dacht boeijen, zoo spreken nog gewigtiger aangelegenheden tot
het hart, als wij bedenken wat al gebeurtenissen uit de H.
Schrift ons naar dezen weg verwijzen. De zwijgende //vader der
geloovigen” met den jongeling i z a k , den zoon dien hij lief had,
aan zijne zijde, zwijgende gelijk zijn vader, ging dezen weg, toen
hij hem den h e e e ging ofleren op eene der hoogten van Moriah.
(Gen. XXII). A b e a h a m schijnt toen te Ber-Seba gewoond te
hebben , en een gedeelte van den weg van Ber-Seba over Hebron
naar Moriah {Jeruzalem) was het, dien ik heden bereisde. Ik
zag dus dezelfde heuvelen en valleijen, die a b e a h a m toen längs
trok, ik was door dezelfde, of althans ongeveer dezelfde uiterlijke
dingen omgeven. 0 , dat ik ook a b e a h a m s geloof zoo duidelijk
en levendig voor oogen mögt hebben 1 Wonderlijk gevoel, als de
6*