ouden, oorspronkelijken muur voor ons hebben: wel ontmoeten
wij hier weder de oude knobbelvormige, afgerande groote steenen,
maar niet in hunnen eersten opbouw, daar zij zonder orde
of regel met steenen uit een veel jonger tijdperk liggen zamen-
gevoegd. De inlanders hebben goedgedacht, aan dit stuk muur
met zijne bastion-torens den bijzonderen naam te geven van
Abrasj Guzzek (d. i. de torens van Gaza), waarschijnlijk om-
dat zij naar den kant van Gaza uitzien, althans met het oog
een weinig links of ZW.waarts afgekeerd. "Volgens 2 Sam.
V :6—9 schijnt het, dat d a v id , met zijne helden van Hebron
tegen den burg der Jebusieten opkomende, ongeveer hier ter
plaatse honende werd toegeroepen: //Gij zult hier niet inko-
men, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven.” Hoe
duidelijk wordt ons dit bij de beschouwing der diepe en steile
Gihons-vallei en bij de gedachte aan de hooge muren der oude
Kanaanitische vesting. //Maar d a v id nam den bürg Zion in:
dezelve is de stad d a v id ’s . Want d a v id zeide tenzelven dage:
Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en
die kreupelen, en die blinden, die van d a v id ’s ziele gehaat
zijn, die zal tot een hoofd en tot eeri overste zijn; daarom
zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
Alzoo woonde d a v id in den bürg en noemde hem d a v id ’s stad.
En d a v id bouwde rondom van Millo af, en binnenwaarts” 1).
Wat met dit Millo bedoeld wordt, is ons niet duidelijk2).
Elders heet het : het huis Millo 3). Maar waarschijnlijk komt
het ¿iij voor, dat door Millo eene rij van steenen bastions längs
den noorderrand van Zions-berg moet verstaan worden, dien
d a v id bouwde om zieh aan die zijde tegen de nog in de lagere
gedeelten der stad wonende Jebusieten te verzekeren. Het huis
Millo was welligt de voomaamste hoektoren van dezen vesting-
muur; en zoo ja, dan geloof ik dien te moeten zoeken ter
plaatse, waar thans de grootste der vier citadel-torens staat,
naast de Jaffa-poort, dezelfde, dien k o b in s o n houdt, en ik
met hem, voor den toren Hippicus van h e r o d e s den Groote.
Het onderste bouwwerk van dit gewrocht gaat tot den stijl van
d a v id en sa lom o terug; de geleerde reiziger en anderen, die
zijne onderzoekingen met de hunne hebben vermeerderd, heb-
1) Krön. X I : 4—8. 2) 1 Kon. IX : 15, 24; X I: 27; 1 Krön. X I: 8 ;
2 Krön. X XX II1 5. 3) 2 Kon. X I I : 21,
ben dit uitvoerig aangetoond. In de citadel meent men met
alle zekerheid d a v id s bürg terug te vinden, al is het ook
slechts in de fondamenten. Dat het huis Millo een der voor-
naamste verdedigingswerken was van den bürg is duidelijk.
Ik geloof dus niet te veel te. wagen met de vooronderstelling,
dat h e k o d e s op den bouwval van dit hoekkasteel zijnen Hippicus
met zijne koninklijke zalen en zuilengangen heeft ge-
grondvest. Het gebouw der tegenwoordige citadel is erkend
Komeinsch.
Intusschen komen de wandelaars van alle zij den huiswaarts.
Sommigen längs den muur, waar wij onze wandeling begonnen;
anderen van den Bethlehemschen weg, die hier naast ons over
of door de g ih o n -vallei heen loopt; en gindsche groep op ezels
en paarden, daar tusschen de Turksche graven op den heuvel
van g ih o n , komt waarschijnlijk van eenen toer terug naar de
Hozen-vallei of het Klooster van J o h a n n e s . Laat ons hier een
oogenblik wachten tot dat die lange rij kameelen van Jaffa de
poort is binnen getreden: een kameel is slechts een kameel, en
als er weinig plaats is tusschen een beladen kameel en eenen
muur waar ik voorbij moet, ga ik liever uit den weg dan eene
onzachte persing tusschen beiden te wagen. Middelerwijl kun-
nen wij ons bezighouden met de beschouwing der bonte menigte.
Zij, die zoo mooi zijn uitgedoscht, zijn waarschijnlijk inwoners
van Jeruzalem,; na den arbeid van den dag trekken zij het beste
aan wat zij bezitten, om met niet weinig fiere houding entrot-
schen gang de geliefkoosde flaneerplaats nbuiten de Jaffapoort”
te bezoeken. De anderen zijn pelgrims: bij het minder ver-
zorgde van hunne kleeding herkent gij de//vreemdelingen.” Wie
stoort zieh om zijne kleeding in eene vreemde plaats ? Gindsche
gejaagde physionomien zijn misschien arme pelgrims, pas aange-
komen, nog vol van het rusteloos zoeken naar hetgeen het leven-
looze Jeruzalem hun niet geven kan. Zij hebben het nog niet
begrepen, het: wat zoekt gij den Levenden bij dedooden? Hij
is hier niet, maar Hij is opgestaan l).” Weder anderen zijn door
een verblijf van eenige dagen reeds met Jeruzalem vereenzelvigd
geworden. Jeruzalem is hun gemeenzaam.
Wat dunkt u , mijn vriend! na onze wandeling? Yraagt gij
het mij, ik moet gul bekennen moede te zijn, niet van al het wan-
1) Luk. XXIV: 5 , 6.