u i c h a b , d coeur de lion, die hier omstreeks zouden zijn voorge-
vallen. Ook geeft hij als eene veronderstelling op, dat Safieh
welligt afkomstig is van het Hebreeuwsche Zefatha *), het dal
waar a s a het magtige heir sloeg van z e r a h , den Moor, in ver-
hooring van dat merkwaardige gebed: // Heer! het is niets bij
U te helpen, hetzij den magtigen, hetzij den krachteloozen:
help ons, o Heer! onze God! want wij steunen op U, en in
Uwen naam zijn wij gekomen tegen deze menigte; o Heer!
Gij zijt onze God! laat den sterfelijken mensch tegen U niets
vermögen.” De Schotsehe zendelingen, die in 1839 een groote
twee uren ten W. van Tel-es-Safieh voorhijtrokken, hebben de-
zelfde veronderstelling gevormd in het ontmoeten der drie dor-
pen es-Sawafir (niet Safeen). Sawafir en Saßeh,, ofschoon on-
derscheiden, schijnen toch denzelfden wortel te hebben. De
breede vlakte ten W. van Tel-es-Safieh biedt eene rnime leger-
plaats aan, juist zoo als eene zoo groote krijgsmagt noodig had.
Uitnemender punt om hoeken te meten dan Tel-es-Safieh
kan men niet bedenken. T a h i r gaf hier tevens een bewijs van
zijne bekendheid met de dorpen en ruinen des lands. Er waren
er wel, welker namen hij niet wist; doch een paar dorpe-
lingen, die met geen kleine bevreemding mijne operatien aan-
zagen, hielpen hem teregt. Zij vertelden mij ook, dat het kasteel
op dezen bergtop el-Koudr (d. i. St.George) wordt genoemd. Zoo
deed ik dan hier eene goede opzameling voor de kaart van Pa-
lestina; maar, in weerwil van al de hulp die ik thans had,
niet zonder groote moeite; want de lucht was heden zoo bui-
tengemeen helder en het lieht daardoor zoo sterk, dat het bijna
niet mogelijk was, de oogen lang op eenig verwijderd voor-
werp gevestigd te houden. Het staren en turen met den teles-
koop van het instrument maakten mij bijna blind. Aan hoeveel
moeijelijkheden is toch eene opmeting van dit land onderhevig!
Van Tel-es-Safieh ging het met eenen bijna regt noordelijken
koers naar ‘‘Äkir. Men komt van den tel nu voor goed in de
Sefala, de groote vlakte der Eilistijnen 2). Door niets werd
haar weelderig groen tapijt gebroken; ’tseheen in de verte met
de zee in den te smelten: slechts eene läge heuvelenrij, die
evenwijdig met de kust gestrekt ligt en juist achter 'Äkir
voorbij loopt, gaf eene kleine afwisseling aan. dit uitgestrekt
gezigt. Het weder was zoo aangenaam mogelijk: eene strakke,
blaauwe lucht, ja; maar tevens een verkoelende wind van de
zeezijde. Daarbij was ik door een akkerbouw omringd zoo
heerlijk bloeijend, dat het een wäre lust was door de oogen,
de dikke aren voor den wind te zien weg golven.
De afstand van Tel-es-Safieh naar ’Äkir is weinig minder dan
4 uren. Men komt op dezen weg voorbij de dorpen Tina en
Sjahhmeh, terwijl Gliedera, dat ik voor Gedera, of Gederothavm
houd van Joz. XV : 86 en el-Moghar niet ver ter linkerhand
blijven liggen. Sjahhmeh heeft twee groote vijvers en sporen van
hooge oudheid. Het hehoort thans aan Sjech m o s l e h van Beit-
Jibrm. Ook bij Tina zag ik vele groote oude steenen verspreid
liggen, ofschoon het tegenwoordige dorp slechts van kleihutten
is opgetrokken, hetgeen mij deed denken, dat Tina niet onmo-
gelijk het Bil-an van vers 38 kon zijn, daar hier overeenkomst
van naam schijnt plaats te hebben; en, indien Mizpe door Tel-
es-Safieh wordt vertegenwoordigd, dan is de nabijheid van beide
plaatsen (ze zijn slechts s/4 uurs van elkander verwijderd) ook
overeenkomstig met de gelijktijdige opsomming in dezelfde Schrif-
tuurplaats. Tusschen Tina en Sjahhmeh, ongeveer ter halver
wege, kwamen wij nog voorbij eenen opgehoogden grond met
oude steenen en potscherven, thans omploegd, waarnevens eene
alleen overgeblevene poort staat, wier steenen van hoogen ou-
derdom getuigen. Deze plaats wordt door de inlanders el-Mu-
heisin genoemd. Ook moet ik wegens de zeldzaamheid der zaak
niet vergeten van eene kleine beek te spreken, die eene poos
aan de regterzijde van onzen weg heenkronkelde, maar zieh voor
wij aan Sjahhmeh kwamen naar het W. afwendde, waarschijn-
lijk een zijtak der Nahr-Ruben, die längs Pabneh naar zee loopt.
H a d j t a h i r is de beste gids, dien ik in deze streken kon
hebben. In alle dorpen waar wij voorbijtrekken is hij bekend,
en dat als een man van hooge godsdienstigheid — wel te ver-
staan godsdienstigheid naar het begrip der Muzel mannen — ;
hij wordt daarom overal met eenen eerbied bejegend, geheel met
de godsdienstige denkbeeiden der koran-belijders overeenkomstig.
Komen wij ergens in het veld een landbouwer tegen, of ontmoeten
wij een reizenden dorpeling op zijn’ ezel gezeten, uit
de verte roepen ze hem reeds te gemoet. // Ta Hadj Tahir f
(eene manier waarop Oosterlingen elkander begroeten); dan vol-
gen zegenwenschen en heilbeden met al den bloemrijken omhaal