— Hoel hernam ik nieuwsgierig — verhaal mij spoedig
wat hebt gij daar ondervonden ?
— O, wat, dat kan ik u niet zeggen: onuitsprekelijke dingen
waren het. Ik liet mij des avonds met nog eenige andere
pelgrims in de Grafkerk opsluiten om er den geheelen nacht
in gemeenschap met mijn’ Zaligmaker door te brengen; en wat
ik alstoen gevoelde, ja kon ik u dat maar beschrijven; doch
die gewaarwordingen zijn voor geene beschrijvingen vatbaar!
— Hm, hm! Gelooft gij dan waarlijk dat dit de wäre plaats
der kruisiging en begrafenis is ?
— Gelooft gij het niet? vroeg hij eenigzins verontwaardigd.
— Kom vriend lief! hernam ik, zie hier een kop theeenwat
brood. Gij zijt vermoeid van uw reizen en dwalen, en morgen
ochtend moet het weder vroeg op marsch. Verkwik u dus nu
en rust dan tusschen Beth-el's rotsen maar eens goed uit.
//Onuitsprekelijke dingen,” herhaalde ik bij mij zelven,
// onuitsprekelijke dingen in de bedriegelijke Grafkerk gevoeld.
Wat is onze verbeelding niet in -staat uit te werken. Heb
siechts een weinig geduld, mijn lieve “broeder, de Duitsche
Gpdgeleerde; voor gij u te Beyrout inscheept zal de Heer,
dien gij zoekt, n wel toonen, dat de openbaring van zieh
zelven aan het hart dergenen, die Hem zoeken, van plaats en
oord onafhankelijk is.
Terwijl mijn vriend is ingeslapen, ga ik voort met schrijven.
3k brak af aan de Jordaan. Welnu, na ons bad zaten wij ne-
der op een reiskarpet, om ons aan een kop koffij en eenen
tsjibouk verder te verkwikken. Wij spraken over de mogelijk-
heid, dat hier Beth-abara zou gelegen hebben, waar J o h a n n e s
doopte, gelijk de traditie voorgeeft. De Evangelist J o h a n n e s
berigt ons echter (1 : 28): // Deze dingen zijn geschied te Beth-
abara, o v e k de Jordaan waar J o h a n n e s was doopende” 1).
Na den doop, werd de Heiland terstond door Geest gedreven
naar de woestijn2), van waar Hij, na de verzoeking, ander-
maal te Beth-abara schijnt gekomen te zijn (Joh. 1:29—43),
waar Hem a n d h e a s , s im o n p e t r u s , f i l i p p u s en n a t h a n a c t ,
het eerst ontmoetten. En vergelijken wij nu Joh. 1 :44 met
Joh. I I : 1, dan moet Beth-abara op niet meer dan twee en
een halve dagreis van Xana in Galilea zijn verwijderd geweest.
Dit brengt Beth-abara ongeveer op de hoogte van de door-
waadbare plaats, waar de groote weg van es-Salt naar Nablous
de Jordaan snijdt, naar eene oppervlakkige gissing minstens
6 uren meer ten N. gelegen dan de Badplaats der pelgrims.
Indien dit Beth-abara identisch is met Beth-bara van Rigt.
VIII: 24, dan komt de veronderstelling, dat de Badplaats van
J o h a n n e s nabij den weg van es-Salt lag, ook wel met het Bij bel-
vexhaal van g i d e o n ’s vervolgen der Midianieten overeen..
Een ander vraagpunt is de plaats, waar de Israëlieten onder
aanvoering van j q s ü a , en terwijl de ark des verbonds des
Heeren in het midden van het JordaanheA op het drooge stond,
door den stroom zijn getrokken. De schrift zegt: //Toen trok
het volk over, tegenover Jericho" 1); en //naar de vlakke vel-
den van Jericho'"' 2): en //zij legerden zieh te Gilgal, aan het
oosteinde van Jericho" 3). Gilgal is echter niet bekend, ook
Sittim niet, de plaats van« waar zij zieh des morgens vroeg
opmaakten om over de Jordaan te trekken 4). Genoeg is echter
van Jericho bekend, om verzekerd te zijn, dat de Pelgrims
badplaats niet de plaats der overtogt was, als veel te noorde-
lijk gelegen. Als men regt Oost of OZO. van Jericho de ri-
vier nadert, zal men waarsehijnlijk niet ver van de plaats verwijderd
zijn, waar geen overvaart bestond, maar waar de Heer
het rivierbed opdroogde voor Zijn volk, //opdat alle volken
der aarde de hand des Heeren kennen zouden, dat Hij sterk
is ; opdat gijlieden den Heer uwen God, vreezet te allen dage” 5).
Hoe vol de Jordaan loopt //in de dagen des oogstes aan al
hare oevers” 6), zagen wij aan de boomen onder welker scha-
duw wij rustten. De oogsttijd is thans in de Jericho-veIden
aan zijn einde. De wateren zijn dan ook nu reeds terug ge-
treden en hebben eenen stroom van welligt 50 eilen breedte
overgelaten; maar op de oevers strekt zieh nog eene breede
moeras uit, bijna zoover als de boomen reiken, waaruit men
kan zien, dat de rivier gezwollen zijnde, wel tweemaal breeder
is dan in hären gewonen staat. In de dagen van ouds, toen regen
en sneeuw den Uermon en de bergen links en regts van de Jordaan
zooveel overvloediger drenkten dan thans, daar het geboomte
meerendeeis uit het land is verdwenen, moet de rivier door
Wh
§1
B