Wat wij op den weg van Jericho naar Beth-el zochten,
namelijk de ligging van A i, hebben wij gevonden. De H.
Schrift geeft genoegzame kenmerken op om zieh in de loeali-
teit niet te vergissen. De Heer o t n had reeds vroeger van
Beth-el uit eene excursie gemaakt naar het ruim een uur van
daar ten OZO. gelegene dorp Beir-Biwdn of Beir-Bubboan\ en
op dien weg, 35 minuten van Beth-el, eenen geisoleerden Tel
gevonden, door de inwoners van het vlak bij gelegen Beir-
Biwdn , Tel-el-hajar genoemd //de heuvel der steenen.” Deze
Tel, dacht hij, beantwoordt geheel aan de vereischten der Schrift
voor A i; hij had zieh echter, om zeker van de zaak te zijn,
eerst van de andere zijde, dat is van het O. komende, naar
Beth-el te begeven, daar het mogelijk was dat zieh ten; O. van
Beir-Bubboan ruinen of andere kenmerken eener oude stad
voordeden, die nog beter dan Tel-el-hajar met de door de
Schrift aangegeven topographie van Ai overeen kwamen. Van
den voet van den zieh vlak achter de elxsa’s-öto» verhelfenden
Quarantania-berg, volgens - de overlevering de berg , waar de
Heer jezus veertig dagen vastte, toen hij verzocht werd van
den duivel, — ik moet, om duidelijk te spreken, zeggen: van
den zuidelijken voet dezes steilen bergs, dien wij opklommen,
tot aan Beir-Bubboan, ontmoetten wij geen andere plaatsen dan
de puinhoopen en oude fondamenten van een dorp, een half
uur v6 or dat wij Beir-Bubboan bereikten. Bij de inlanders is
het oord bekend onder den naam van Abou-Sebdh. Welke oude
plaats het voorstelt, kan ik niet ontdekken; zoo veel echter is
zeker dat het met Ai niets gemeen heeft. Beir-Bubboan zelf
is een welvarend dorp van nieuwen tijd. Ook dit kan Ai niet
zijn, en evenmin is Ai te identificeren met de ru'inen, die
Dr. robinsojt vond een kwartier ten Z. van Beir-Bubboan , als niet
ten O. van Beth-el, maar ten ZZO. van daar gelegen. Dr. k ra fe t
heeft Ai m eenen terug te vinden in eene ruine Medinet- Cha/i
genoemd ten O. van Jeba: doch Dr. robinson heeft in de
Bibi. Sacrax) aangetoond, dat de reiziger zieh vergist. Tel-el-
hajar werd ook door den Amerikaanschen reiziger bezocht;
doch daar hij op den Tel niets dan eenen grooten hoop steenen
bij het overblijfsel van eenen ouden regenbak vond, schijnt hij
niet van gedachte geweest te zijn, dat Ai hier kon gelegen
hebben. Hij noemt den rotsheuvel eenvoudig et-Tel. De oude
regenbak is intusschen genoeg om de ligging eener voormalige
stad aan te duiden. Ook ik vond er geen andere oude sporen;
maar de groote steenhoopen, nu meerendeeis tot muren opge-
stapeld om plaats te maken voor den ploeg, die zieh zoo gaarne
tusschen ruinen beweegt, bewijzen dat de Tel ook nog later
dan de dagen van den ouden regenbak is bewoond geweest.
Sla ik nu de Schrift op, dan vind ik, dat Ai, ofschoon eene
sterk gelegene vesting, echter klein was, en hare inwoners
//weinige” (Joz. Y I I : 3). De drie duizend, die tegen Ai op-
trokken, vloden echter voor hun aangezigt en werden in het
afgaan der bergen verslagen tot aan Schebdrim toe. Kan de
ruine Äbou-Sebah iets met Scheba/rim geüieen hebben ? Dit
geef ik als eene vraag.
De tweede aanval op Ai meldt van eene achterlage, die zieh
verstak //tusschen Beth-el en tusschen Ai, tegen het westen
van AiT Van Tel-el-hajar ziet men het nabij ten WtN. gelegen
Bet hel niet. Twee rotsachtige hoogten verhelfen zieh tusschen
de beide plaatsen, juist zoo als eene gelegenbeid voor
eene achterlaag ten W. van Ai het vordert. Op eene dezer
beide hoogten moet dan ook a b k a m zijne tent opgeslagen
hebben, toen hij van Sichern was gekomen en zuidwäarts toog,
//zijnde aldaar Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten;
en hij bouwde daar den Heer een altaar” (Gen. X I I : 8 )-
Terugkomende van het zuiden , heeft hij zieh andermaal gele-
gerd en den naam des Heeren aangeroepen //op de plaats des
altaars, dien hij in het eerst daar gemaakt had, tusschen Bet-hel
en tusschen Ai” (Gen. X III: 3, 4). Hier was het ook dat,
de herders van l o t en a b r a m met elkander twistten, en dat
l o t dien ten gevolge naar de bekoorlijke Jordaan-vlahte aftoog.
Jozua intusschen trok met het leger op, terwijl de achterlaag
op zijne seinteekenen wachtte. //Zij naderden en kwamen tegen
over de stad, en zij legerden zieh tegen het noorden van A i;
en er was een dal tusschen hen en tusschen Ai.” //EiT j o z u a
ging in dien nacht in het midden des dals.”. (Joz. V I I I :
11—-13). Het diepe en steil afloopende dal ten N. van Tel-
el-hajar , waarin men van den Tel nederziet, komt volko-
men met deze aanwijzing overeen. Yerder: De Koning van
Ai ziet zijne vijanden aan de overzijde van en beneden in het
dal. Haastig trekt hij uit in het vroege der ochtendschemering