sehen Djurdjoua en JDjebea. Nog een half uur dezen hoogen
rüg gevolgd en wij zullen Djezzin wel te zien krijgen.
— Is dit het? Welk een verrassend gezigt! Welk eene schil-
derachtige ligging, omgeven als het dorp is, door zijne groene
tuinen en zware notenboomen, in het midden van deze rotskom!
— Ja mijn vriend dit is Djezzin. Ik heet u welkom in deze
hooge -CiiaMow-streken. Morgen zullen wij het dorp eens op
ons gemak bekijken, voor heden hebben wij genoeg gereisd; wij
hebben thans rust noodig; en onze tent onder deze hooge boomen
biedt ze ons aan. —
Djezzin, ruim 5000 voet gelegen boven de zee, in eene breede
rotskom van den Libanon, ongeveer regt Oost van Sidon, is
een aanzienlijk dorp, hetwelk door Maronieten wordt bewoond.
Hel is wel gebouwd; de huizen hebben met de meeste Libanon-
dorpen gemeen, dat ze veel beter en ook veel zindelijker zijn
dan de krotten en holen van zoo vele dorpen van het zuiden.
Door het midden van het dorp stroomt eene beek, die uit de
hooge toppen ten ZO. van Djezzin ontspringt en zieh aan de
NW.zijde van het vlek met eenen val van 240 voet in eenen
afgrond afstort, om zieh kort daarna met de van het NO. körnende
Auwly-rivier te vereenigen. De inwoners van Djezzin
leven meest van de zijdewormenteelt. Moerbezietuinen omrin-
gen de woningen en bijna geen huis is er, -waar men niet het
een of ander aantreft, dat met dezen tak van bestaan in verband
staat. Groote platte ronde platen of schoteis, van ge-
droogde koemist vervaardigd, ziet men bijna overal. Het is op
deze platen, dat de zijdewormen leven, terwijl men hen dage-
lijks van eenen hoop moerbeziebladeren voorziet, afgesneden met
tak en al. Op deze platen spinnen zij zieh eindelijk onder de
moerbeziebladeren in. De poppen worden ter bestem der tijd
afgenomen en naar eene der menigvuldige en steeds in aantal
toenemende zijdefabrieken' in den Libanon vervoerd, of ook wel
naar Beyrout ter markt gebragt, alwaar ze gereede koopers vin-
den voor de fabrieken van het zuiden van Frankrijlc.
De feestdag, dien ik heden in Djezzin heb doorgebragt, is
mij in vele opzigten een wäre feestdag geweest. Van de heete
vlakten ben ik gekomen in eene koele, levendmakende, gezonde
berglucht; van de barre, zonnige streken tot eene verkwikke-
lijke schaduw; van norsehe Moslems of moord- en plunderzieke
Bedouins tot betrekkelijk beschaafde en vriendelijke Christenen.
— 375 —
Slechts ddne zaak spijt mij, namelijk dat ik Djezzin weder zoo
spoedig moet verlaten. Hoe gaarne zou ik hier wat langer
hebben willen tabernakelen. Aan bezoekers heeft het mij niet
ontbroken. ’t Stond den geheelen dag niet stil. Vele lieden
kwamen mij iets aanbieden, wat zij meenden dat eenen reiziger
aangenaam zou kunnen zijn. Deze bragt versch brood; een
ander kwam met eene flesch beste Libanon-wi]i\; nog een ander
zond zijne kinderen met bouquetten rozen. En het was
hier geen baksjiesch-speculatie, want slechts met veel dringen
kon ik de kinderen een klein wedergeschenk doen aannemen;
de volwassenen wilden van geen betaling hooren. De vrien-
delijkheid dezer lieden trof mij. Wat kon ik hun vergelden?
Ik trachtte met sommigen een gesprek aan te knoopen over
het eene noodige. Enkelen gaven een luisterend oor; maar
.anderen schenen bevreesd over dit onderwerp een woord te
reppeu. Een monnik bij voorbeeld van het klooster van Djezzin,
een persoon van veel natuurlijke beminnenswaardige hoe-
danigheden, hoorde mij eenen tijd lang aan, eerst met schijn-
bare onverschilligheid, maar daarna met eene zigtbare veront-
rusting. Hij trachtte mij ne woorden met de onbijbelsche grond-
stellingen zijner leer eene poos te wederleggen; maar daar het
niet moeijelijk was hem telkens door de een of andere schrif-
tuurplaats van zijne dwalingen te overtuigen, wist hij er niets
anders op dan om mij te antwoorden, dat zijn Patriarch ver-
boden had over zaken, die de godsdienst betreffen, met iemand
te spreken. Arme lieden! Hoe bitter is die soort van ver-
drukking, die de zielen der menschen gevangen neemt! Wij
ontgloeijen dikwijls in verontwaardiging, wanneer wij hooren
van slavenhandel en slavernij. Ach! dat wij de ergste van alle
soorten van slavernij niet voorbijzagen, de slavernij die de zielen
der menschen gevangen houdt in ketenen der duisternis.
En toch, hoe groot en hoe wijd van omvang is nog dit ge-
weld! Hoe weinig landen zijn er op dezen aardbol, waar die
banden zijn verbroken. Waarlijk*, indien wij meer onze gedachten
op deze dingen hadden gevestigd, wij zouden ons meer
beijveren om a l le menschen te doen deelen in de vrijheden,
die ons zijn te beurt gevallen! Die ziele-onderdrukkers, die
geestelijke tirannen, zij hebben het wee reeds voor lang tegen
hen geschreven. //Wee u, gij wetgeleerden! want gij hebt
den sleutel der kennis weggenomen: gij zelven zijt niet inge