— 28 —
ook, dat het gemoed zieh zelven heeft opgewonden en in de
tränen des xnedelijdens over het bittere lijden van je z t js van
Nazareth eenen troostgrond zoekt om het schuldige geweten
te kunnen stillen? Of meent men eindelijk, gelijlc ik het on-
langs las in de beschrijving van den pelgrimstogt eens Duit-
schen E. C. priesters, dat de Heer door het küssen en aan-
bidden dezer steenen gediend en verheerlijkt wordt? Ach, dan
keere men zieh tot het woord Gods en leze het tweede gebod,
dat daar zegt: //Gij zult u geen gesneden beeid, noch eenige
gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch
van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de
wateren is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen;
want Ik, de Heer uw God, ben een ijverig God, diedemisdaad
der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan
het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid
aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en mijne geboden
onderhouden.” Neen, zegt de verdoolde mensch, wiens Gods-
vereering van zijne eigene vinding is, ik buig mij niet voor
steenen beeiden, maar voor den God, dien zij voorstellen, en
voor Gods heiligen, dien zij verbeelden. Ik wil door het küssen
van en knielen voor deze \ heilige plaatsen niets anders dan
mijnen eerbied en liefde voor den Heer je z t js , of voor de een of
andere heilige te kennen geven, en aan liefde en eerbied voor
je z t js kan men zieh toch niet ergeren. O, gij arme doolende,
wel mag het ook tot u heeten //gij dwaalt, niet wetende de
Schriften.” Is dat liefde en eerbied voor den Heer? Wat zegt
dan je z t j s ? //Zoo iemand mij lief heeft, die zal mijn woord
bewaren.” //Die mij niet lief heeft, die bewaart mijne woorden
niet.” Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht
draagt, en gij zult mijne discipelen zijn.” //Indien gij mij lief
hebt, zoo bewaart mijne geboden.” //Die mijne geboden heeft,
en hen bewaart, die is het, die mij lief heeft.” *) En hoe
leest gij elders: //Waartoe zal mij zijn de veelheid uwer slagt-
offers? zegt de h e e b ; Ik ben zat van de brandoffers der rammen
en het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan
het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken.-
Wanneer gijlieden voor mijn aangezigt komt te verschijnen,
wie heeft zulks van uwe hand geeischt, dat gij mijne voorho-
— 29 —
ven betreden zoudt? Brengt niet vergeefsch ofler; het reukwerk
is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabbaten, en het
bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongereg-
tigheid, zelfs de verbodsdagen. Uwe nieuwe maanden en uwe
gezette hoogtijden haat mijne ziel; zij zijn Mij tot eenen last;
Ik ben moede geworden die te dragen. En als gijlieden uwe
handen uitbreidt, verberg Ik mijne oogen voor u; ook wanneer
gij het bloed vermenigvuldigt, hoor Ik niet: want uwe handen
zijn vol bloed. Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer
handelingen van voor mijne oogen weg, laat af van kwaad te
doen. Leert goed doen, zoekt het regt, helpt den verdrukten,
doet den wees regt, handelt de twistzaak der weduwe. Komt
d a n en laat ons zamen rigten, zegt de Heer: al waren uwe
zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al
waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” 1).
Welnu dan, is het waarlijk liefde en eerbied voor den Heer,
die uw hart vervullen, gij zult in de eerste plaats trachten
Zijn Woord gehoorzaam te zijn. //Zie, gehoorzamen is beter
dan slagtoffer, opmerken dan het vette der rammen.” 2)
Maar niet alleen de groote nood en blinde dooling der arme
pelgrims waren het, die ons verslagen en tot in de ziel bedroefd
de grafkerk deed verlaten; ook het profaneren der hoogst heilige
dingen, hetzij hier Golgotha in waarheid zij of niet, gaf
ons eenen aller smartelijksten indruk. En hier moet gij mij
veroorlooven op te merken, mijn waarde vriend, dat onze ge-
voelens hemelsbreed verschillen. Ik houd mij overtuigd, dat een
bezoek in loco u van gevoelen zou doen veränderen; maar mij
dunkt, gij hebt toch reeds zooveel over de Jeruzalemsche Grafkerk
en de gruwelen aldaar gelezen; het heeft u niet aan uit-
voerige beschrijvingen ontbroken; gij weet zeer wel, dat om-
ringd te zijn door afgoderijen, twist, ja dikwijls moord en
doodslag, onmogelijk heilige gewaarwordingen bij ons kan op-
wekken, hoe kunt gij u dan desniettegenstaande inbeeiden, dat
een togt naar deze plaats den pelgrim met gevoelens zou vervullen,
zoo lijnregt daarmede strijdig! Gij schrijft mij: //Ofschoon ik
wel weet, dat de bijgeloovige vereering van al deze heilige
plaatsen en overblijfselen tot groote dwaling aanleiding heeft