niet zijn. Dat de Heer d e S. meent hier de overblijfselen niet
alleen van steden of gebouwen, maar bepaald die van Sodom, te
hebben gevonden, verklaar ik plegtig voor een louter bedrog
zijner fantasie J).
1) De reis van den Heer de sauloy » voyage autour de (?) la mer morte ” Paris
1853 of gelijk de Eng. Editie heet, Journey kound (°) the Pead Sea, and in the
Lands of the Bible 2 vol. London 1853 is intussehen in het licht versehenen. Het
lezend publiek staat opgetogen over de gewaande ontdekkingen. Ik heb beide de
editien aandachtig nageslagen, hopende nog iets te vinden, dat den Heer de sauloy
mögt regtvaardigen. Het is hier de plaats niet, in een uitvoerig kritisch onder-
zoek van dit werk te treden. Ik moet ook erkennen, dat de menigte tegenstrij-
dighedea, verkeerde aanhalingen en valsche hypothesen er zoo menigvuldig in zijn,
dat, ze allen te wederleggen een boekdeel zou vorderen, aan dat van den Heer de
saulcy in omvang gelijk. Wat zijne citatien uit de Schrift en uit andere schrij-
veTs aangaat, ik laat aan een ieder, die er belang in stelt, over zijne eigene kri-
tiek te vorcnen. Reeds uit zulk eene kritiek blijkt het zonneklaar, dat al had
ook de Heer de saulcy ruinen gevonden aan den voet des Zoutbergs, de ligging
van Zoar, Sodom, Gomorra, Adama of Zeboim nimmer ter plaatse kan geweest
zijn, waar de Heer de saulcy ze opgeeft. Nogtans, indien cen reiziger, van vier
of vijf togtgenooten vergeze'ld, de mededeeling doet, daar of daar ruinen gevonden
te hebben, dan is zjjae getuigenis niet maar zoo voetstoots door anderen te verwer-
pen, die nimmer het bewuste oord hebben bezocht. Daarom vooral is het van belang,
dat*een ander reiziger den eersten getuigenis geeft, of zijne berigten vertrou-
wen verdienen of niet. Welnu, ik heb den Heer de saulcy te dezer plaatse voet
voor voet gevolgd, met Bedouinen van denzelfden stam, van denzelfden Sjech,
Bedouinen gewoon in deze streken rond te dwalen. Ik had eene copy der M. S.
kaart des Heeren de saulcy bij mij. Het kon dus niet missen', of ik moest de
ruinen zien, die de Heer de saulcy was voorbij gekomen. Ik zocht naar deze
bouwvallen voorbedachtelijk; het was niet mogelijk ze te missen. Maar evenwel
heb ik niets gezien, dat eenigzins de opgaven van den Heer de saulcy kanbeves-
tigen, en in weerwil van al zijne beluigingen moet ik zijne ontdekking der ruinen
van Sodom voor louter werk der verbeelding verklären. De Heer de saulcy be-
roept zieh op de getuigenis zijner togtgenooten. Welnu, ik geloof daar tegen over
het getuigenis van roeinson en smith en hunne voorgangers te mögen stellen.
Wat aan de laatsten mögt zijn ontgaan, zou waarschijnlijk niet aan het arendsoog
der bedachtsame en ondervindingrijke Amerikaansche reizigers zijn ontsnapt.
Men zal dan vragen, wat gaf aanleiding om den Heer de saulcy in dien ver-
keerden waan te brengen? Ik geloof zijne verkeerd geplaatste edelmoedigheid
met abou dahouk. Uit het boven medegedeelde staaltje van roofzucht, zal men
het karakter vau dien Sjech hebben leeren kennen. Abou dahouk is in dit opzigt
geene uitzondering op zijne mede-Bedouinen. Toon eenen Bedou'm, dat gij begee-
rig zijt, in lederen door de natuur eenigzins vierhoekig afgebroken steen eene oud-
heid te herkennen; maak zijne hebzucht gaande door hem telkens piasters uit te
deelen, als hij u de een of andere antiquiteit aanwijst, en gij kunt u verzekerdhou-
den, dat hij n ieder kwartier eene ruine zal toonen met naam en toenaam, is het
niet nabij u dan ten minste ver af. Van daar ook, dat men zoovele namen aan-
treft door reizigers in de Bedouin-streken opgegeven, die latere reizigers betuigen
niet te hebben kunnen wedervinden. Ik zelf heb mijne Bedouinen niet alleen, maar
Wij bevonden ons nu aan het strand van het wonderlijk ge-
vormde meer en reden gedurende 3i uur längs de westzijde van
den Zoutberg, die op slechts weinige honderd schreden van het
water is verwijderd. Vergeefs zocht mijn oog naar de schrikook
andere gidsen herhaaldelijk op zulke leugenen betrapt. Liegen is een dagelijksch
brood onder dit volk, en slechts door vele kruisvragen kan men tot de waarheid
geräken. Men stelle zieh ook niet voor, dat de Bedouinen veel kennis der oude
geschiedenis bezitten, of zieh veel bekreunen om de naauwgezetheid der overlevering.
Ik heb ze, gelijk ook alle andere reizigers, steeds hoogst onkundig en onverschillig
omtrent deze zaken gevonden. Piasters en ghazi’s, ziedaar waarom zieh een Be-
douin bekreunt; om andere dingen niet. Wat wonder dan, dat de Heer de saulcy,
wiens zwakheid aan eenen gaauwdief gelijk abou dahouk na eenige dagen reison-
dervinding klaar was geworden, door hem wordt om den tuin geleid. Hij komt
(zie vol. I p. 266 etc. Eng. editie), na 20 minuten rijdens längs den Zoutberg,
voorbij eenen hoop steenen, dien ook robinson en seetzen hebben opgemerkt (zie
Biblical Researches vol. I I p. 482). In het oog van den Heer de saulcy is deze
steenhoop een gedeelte der verbrande stad. Hij ontvangt er een diepen indruk door
en keert zieh tot abou dahouk met de vraag? — Wat is dat?
— Een oud kasteel — is het antwoordt van den bandiet,
— Hoe heet het? — Redjom el-Mezorrhel (de hoop der gevallene steenen).
De eigenlijke naam is Um-Mzóghal. Het enthousiasmus verdooft nu het verstand.
» Ik voor mij ” zegt de Heer de saulcy » twijfel er geen oogenblik aan, of ik zie
»de ruine voor mij van een gebouw, dat oudtijds een gedeelte van Sodom heeft
» gevormd. De Sjech abou dahouk is hieromtrent zeer duidelijk. Ik vraag hem:
* waar stond de stad Sodom ? en hij antwoordt: hier. — En behoorde deze bouw-
»val tot de veroordeelde stad? — Voorzeker. — Zijn er nog andere sporen van
»Sodom? — J a , eene menigte. — En waar zijn ze? — Hier en ginds zegt h ij,
»naar het uiterste einde des bergs wijzende, waar längs wij zoo evenzijn gekomen,
»aan welks voet de vlakte is met accazia’s begroeid, die tot aan de bergen reikt
»der wadi-es-Zouera.” ’tBehoeft ons nu niet te bevreemden, dat de Heer de S.
eenmaal op deze woorden van abou dahouk een geheei stelsel van steden gaat
houwen. Op dezen lossen grond berusten al zijne volgende ontdekkingen. Hier
lag Sodom, zoo meent hij, Zoar kon er dus niet ver van verwijderd zijn geweest.
Wel, het nabij gelegene Zuweirah komt er bijzonder goed mée overeen. Hij weet,
dat irby en mangles, seetzen en lynch Zoar's overblijfselen aan den mond van
wadi-Kerak terug hebben gevonden, in den noordelijken bogt van het tegenover
liggende schiereiland. Maar dat werpt zijne ontdekking omver en daarom vindt
de Heer de S. het gemakkelijker, de berigten dezer reizigers en ook de opgaven
der Schrift omver te werpen, nogtans met voorzorg, deze laatsten zoodanig met
zijne eigene commentarias te voorzien, dat ze den schijn aannemen van in zijn voor-
deel te plijten. Zoo vindt hij later ook Zeboim terug in het Moabitische gebergte;
nog later Adama in eene plaats, die abou dahouk hem SouTc-et-Thdemeh noemt,
(p. 538, 1 vol.) hoog en ver in het gebergte der «Taáea-woestijn, tusschen wadi
er-PmcCil en Kureitein; en ten laatste ook nog Gomorra, niet ver van de ruinen
van Jericho. Te vreden met de dwaling der gewaande ruinen van Sodom en Zoar
ontdekt te hebben, heb ik mij voor het zoeken naar de drie andere steden geen
moeite gegeven. En waarlijk men behoeft de moeijelijke en gevaarvolle reis naar
de Doode Zee niet te onderuemen om de absurditeit in te zien, waarop de Heer
de S. de ontdekking zjjner Pentapolische steden grondt.