reisplan ligt. Ik was voorneinens van Banias den gewonen
weg te volgen naar Bamascus; maar deze weg is thans zoo
onveilig, dat ik geen geleiders heb kunnen vinden om mij te
vergezellen. Het land wordt afgeloopen door de opgestane Dru-
zen, die liever verkozen hebben, hunne dorpen en bezittin-
gen in den Libanon te verlaten, dan zieh aan de conscriptie-wet
te onderwerpen. De meesten hebben naar het /KawraM-gebergte
den wijk genomen. Yelen echter zwerven in het wilde rond en
voornamelijk, waar wat te plünderen valt, gelijk bv. op de veell
begane wegen van Banias, Jisr-Benat-Yakoub of Hdsbeya naar
Bamascus. Ik vrees wel niet, dat zij iemand zullen aanvallen,,
die als een Engelschman reist, of onder Engelsche protectie,
want de Druzen houden de Engelschen in hooge achting en
vriendschap; maar de opstandelingen hebben zieh met de Be-
douinen van het Oosb-Jordaan-YanA. vereenigd en van de barm-
hartigheden der laatsten heb ik weinig hoop. Ook zou ik ,
indien ik het al wilde braveren, geen muilezeldrijver kunnen
bewegen, zelfs niet door baksjiesch, met mij längs dezen
weg naar Bamascus te reizen. Zoo ben ik dus gedwongen
van eene kwade zaak eene goede te maken, en mijn voorne-
men is nu, morgen ochtend vroeg de Leontes over te steken
en längs het -Site-gebergte den Libanon in te gaan, om
daarna eenen meer noordelijk gelegen weg naar Bamascus te
volgen.
Toen ik van het kasteel in het dorp terug kwam, waren de
beide Amerikaansche reizigers reeds vertrokken. Twee Druzen
echter, die met Mr. Th omson van Hasbeiya waren me£gekomen,
zaten nog met. mijne bedienden te praten. Zij herinnerden zieh
mijner van vroeger en mijne persoon deed hen denken aan
hetgeen eenige maanden geleden te Hasbeiya was voorgevallen.
Ik was eenigzins verwonderd hen over den diefstal te hooren
spreken; maar nog meer toen zij mij met alle eeden bezworen,
dat de Emir van Hasbeiya zelf de hand in de zaak had gehad,
en dat sommige van de gestolene voorwerpen in het bezit van
een zijner familieleden waren gezien. Naar de bijzonderheden
te oordeelen, die . zij er bijvoegden, moet ik denken, dat er
waarheid in hun verhaal was. Hoe dit echter zij, het best
kwam mij thans voor, mij om de zaak niet op te houden, maar
mijne reis zoodra mogelijk te vervolgen.
Längs Tel-el-Kadi, over de brug el-Gousjar, längs de ru'ine
van Äbel-Beth-Maächa *■), thans Abil geheeten, daarna längs en
over de beek Mtetteh en voorbij het dorp Mtelleh, en eindelijk
dwars over de vlakte van Jjon (de Merj-Ajoun), kwam ik in
dit dorp aan. Ik koos het om een geschikt nachtverblijf te hebben
in de nabijheid der Leontes, en morgen ochtend vroeg de
rivier over te steken naar den Bjebel-Rihan. Maar mee valt
CJmrbi mij niet. Het is een nietig dorp, waar ik moeite heb
brood en andere spijs-artikelen te bekomen. De inwoners zijn
vriendelijk genoeg, maar arm, en schijnen niet meer te bezitten
dan noodig is voor hunne dagelijksche behoeften. Churbi ligt
buiten de route van reizigers; men verwacht ze niet en is
daarom ook niet op hunne komst voorbereid. Het gehucht
wordt door Grieksch-Catholijken bewoond. Hun priester, een
man die veel natuurlijke vriendelijkheid bezit, heeft mij met
geen klein gezelschap andere. dorpelingen bezocht; de beleefdheid
was zeker groot, doch tevens lästig, daar ik eerst laat van de
eenvoudige, maar ach! nog zeer onwetende dorpelingen werd
verlost. Hoe spijt het mij, nog te weinig van het Arabisch te
verstaan, om zonder tolk met deze menschen te kunnen spreken !
Gelukkig, dat het Evangelie in de dorpen van dit gedeelte des
lands meer en meer begint door te dringen! Wie weet met
hoeveel genot Churbi weldra door Christelijk gezinde reizigers zal
worden bezocht!
Bjezzm 30 Mei.
Het is heden Pinkster, en ik heb het geluk dezen feestdag
in een liefelijk oord te mögen doorbrengen. Bjezzm is een
groot dorp, naar ik gis ruim 5000 voet hoog in den Libanon
gelegen, ongeveer dwars van Sidon. Ik ben thans niet meer
onder hatelijk gezinde Moslems, maar onder Christenen. ’t l s
waar, zij hebben van den Ch r is t u s de kennis niet, die het
Evangelie leert; maar zij hebben toch den naam van Christenen
met mij gemeen, en dit is reeds iets, indien ook nog op verre
na niet dat, wat wij zouden wenschen. Mijne tent staat opgeslagen
aan den kant eener heldere beek, in een park van
majestueuse noten boomen. De zon dringt hier slechts zoo veel