vormd, waartoe de rapporten der Missie mij het regt niet geven.
Hoe dit zij, woorden als die van Bisschop g o b a t in zijn rap-
port over den staat der zendingx) mögen wel met dubbele
aandacht worden vernomen. //Ofschoon wij preeken” zoo schrijft
hij //vermanen, waarschuwen en bidden, jegens en met prose-
lieten en anderen, nogtans is het gewoonlijk, ik mag wel
zeggen bijna voortdurend, zonder eenige zigtbare gevolgen. En,
daar ik niet durf zeggen, dat de tijd om Zion genadig te zijn
nog niet is gekomeii, en nog minder, dat de arm des Heeren
verkort is, dat Zijn wöord krachteloos is geworden, of dat Hij
onwillig is om te verlossen, zoo moet ik wel de gevolgtrekking
maken, eene gevolgtrekking, die voor zoover mij betreft, ik
weet waarheid te zijn, dat de schuld aan ons ligt, aan ons ge-
brek aan kracht van boven, aan zalving en leven. Wammer ik
dus verzoek om voor ons te bidden, dan moet ik er naar waarheid
bijvoegen: doe zulks voor arme, ellendige schepselen,
onnutte dienstknechten, die, ofschoon zij wel eene vonk van
geestelijk leven bezitten, zieh echter in zulk eene doodende om-
geving bevinden, dat zij dagelijks eene dubbele mate van ge-
nade noodig hebben, om aan datgene te beantwoorden waartoe
zij geroepen zijn, namelijk tot een licht der wereld en een
zout der aardo.”
O, mogten er vele zulke ootmoedige en getrouwe dienstknechten
tot Zion komen, en mögt ons den geest gegeven
worden om hunne handen door onze gebeden te sterken!
Bij zulk eenen staat van zaken wordt men als van zelf tot
de vraag geleid, of het zendelingwerk onder de Joden wel op
de meest geschikte wijze wordt uitgeoefend. In alle zendelingwerk
hangt veel af van de wijze, waarop het Evangelie wordt
medegedeeld. De vraag is dus gewigtig. Ook de Schotsche zen-
delingen van 1889 hebben dit punt ernstig overwogen 3). De ken-
nis der Arabische, Hebreeuwsche, Spaansche, Hoogduitsche en
Italiaansche talen, zoo ongeveer laten zij zieh in hunne opsom-
ming van de vereischte hoedanigheden eens zendelings te Jeruzalem
uit, is in de eerste plaats noodzakelijk. Yervolgens
moet hij wel gegrond zijn in de Schriften der Profeten, vast-
klevende aan de letterlijke beteekenis hunner woorden, om allen
1) Zie Jewish Intelligence Jone 1851, p. 218 etc.
1) Zie Narrative p. 193 etc.
strijd met de Joden te kunnen wederstaan. Niet zoo zeer de
gave der prediking, als wel die van wederlegging (argumen-
tatie) is hem noodzakelijk. De Hebreeuwsche litteratuur, voor-
namelijk de Talmudistische en Kabalistische geschriften moeten
hem gemeenzaam zijn, om den loop der Joodsche gedachten te
kunnen vatten en volgen, enz. Daarop kwam ongeveer de be-
antwoording der vraag bij hen neder. Natuurlijk, de onder-
vinding der toen in Jeruzalem gevestigde zendelingen was hun
hierin tot rigtsnoer; zij ontvingen deze informatie dus van de
beste bron. Nogtans de tijd heeft bewezen, dat de Evan-
gelieverkondiging längs dien weg weinig vorderingen maakt.
’t Is nog heden als in de dagen van patjlus : //betuig voor den
Heer, dat zij geenen woordenstrijd voeren, hetwelk tot g een ding
nutttg is, dan tot verkeering der toehoorders.” — //Stel u te-
gen het ongoddelijk ijdel roepen.” — //eii verwerp de vragen,
die dwaas en zonder leering zijn, wetende dat zij twistingen
voortbrengen” 1). Dit heeft ook het Londonsche Genootschap
ingezien en daarom niet geaarzeld onlangs eenen Zendeling
naar Jeruzalem te zenden, met geene buitengewone controver-
siale bekwaamheden toegerust, om de Joden te bestrijden; maar
daarentegen vol des H Geestes, // niets begeerende te weten
dan chbistus en dien gekruist.” Gij weet wien ik bedoel,
den Heer H. cbaweobd ; en zie hier nu hoe hij het met de
Evangelieverkondiging onder de Joden aanlegt. Laatstleden
Donderdag avond begon hij met zijne eerste //meeting voor het
onderzoek der H. Schrift.” ’t Was hem gelukt eenige Joden
in de schoolkamer, aan zijn huis, te verzamelen, in weer-
wil van al de vloeken en excommunicatien, waarmede de Babbi’s
dezulken dreigen, die zieh met de Zendelingen inlaten. Mr. craw-
roED is nog niet gemeenzaam genoeg met een der talen, die
de Joden hier gewoonlijk spreken, om zieh zonder tolk te doen
verstaan; doch Mr. D a n i e l s (de Zendeling, die vroeger te Safed
was, maar zieh genoodzaakt vond om deze plaats te verlaten,
en daarom nu te Jeruzalem woont) bragt zijne woorden in het
Hebreeuwsch over. Hij bewees nu uit de Schrift, dat de wet
van m o z e s niemand kan regtvaardigen, maar veeleer de over-
treding bij uitnemendheid maakt zonde te zijn, en daardoor
slechts vloek aanbrengt; dat de wet ook geenzins van God