dezer eeuw*)”. Maar wij weten ook, //dat de strijd nietisdes
menschen, maar Gods , en // dat Hij ons de overwinning
geeft door onzen Heer jezus ch ris tu s ” ®). Hoeveel is er niet
reeds uitgewerkt door de Christelijke pogingen van Lord canning,
den Britsch-Turkschen Ambassadeur! Wie weet, welke
heerlijke gevolgen de pogingen der vereenigde Protestan tsche
Staten zouden hebben, indien zij het met allen ernst beproef-
den eenen firman van den Sultan te vragen, waarbij niet meer
blootelijks de Christenen in zijn rijk worden toegelaten en be-
schermd, maar op gelijken voet en voorregten gesteld met
de Mohammedaansche onderdanen, en vooral waarbij het aan
deze lautsten wordt vergund het Evangelie te omhelzen. Dat
de Mohammedanen de geesel zijn geweest, waarmede het God
behaagd heeft Joden en Christenen op het allervreesselijkst te
tüchtigen, wordt ons reeds van onze kindscliheid af uit de
lessen onzer geschiedboeken geleerd. Dat God aan hun het
kwaad bezoekt even als aan de Chaldeën, die van ouds het
werktuig waren, waarmede Hÿ Israël kastijdde, verwondert ons
niet. En wat kwaad kon TurHje treífen zoo groot als juist dit,
dat het zichzelf tot dusverre van het Evangelie bleef ver-
wijderen, ofschoon Gods heilverkondiging rondom haar en in
haar midden bestond ? Doch terwijl wij de straffende geregtig-
heid Gods in anderen met beving aanbidden, zoo hebben wij
toe te zien, onszelven niet als oordeelaars of wraakoefenaars
op te werpen. Onze roeping is : // hebt uwe vij anden lief ; ze-
gent ze, die u vervloeken ; doet wel dengenen, die u geweld
aan doen en die u vervolgen” — en //Indien dan uwen vij-
and hongert, zoo spijzigt hem; indien hem dorst, zoo geeft hem
te drinken : want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn
hoofd hoopen — en // Gaat heen in de geheele wereld, pre-
dikt het Evangelie aan alle kreaturen” 4).
Intusschen, terwijl onze hoop en ons gebed is , dat de Heer
eene geopende deur geve tot den armen aanbidder van m o h
a m m e d , zoo hebben reizigers in Palestina wel toe te zien,
hoe zij aan hunnen naam van Christenen beantwoorden. Is
hun kortstondig verblijf in deze dorpen den Heer tot eere,
hun zegen zal niet achterblijven. Ook bij den Mohammedaan
1) Bf. V I : 12. 2) 1 Sam. X V II; 47; 2 Krön. XX: 15. 3) 1 Cor. XV : 57.
4) Matth. V : 44; Rom. X I I : 20; Matth. X X V III: 19; Mark. X V I: 15; Joh. XV: 16.
is het waar: leeringen wekken, maar voorbeelden trekken. De
vele kwellingen der inwoners en de reisbezwaren, waaraan men
is blootgesteld, zijn echter buitengewone verzoekingen en ver-
eischen veel geduld. Dit worde niet vergeten.
Zoo ging dan deze Zondag weder voorbij. Van bezoekers
was ik den geheelen dag omringd; maar hopende, dat onze
gesprekken iets goeds mogten achter laten, gevoelde ik mij
door het gezelschap van al deze Derwischen minder ontstemd
dan anders het geval zou zijn geweest.
En hoe ziet het oude Ekron er tegenwoordig uit? Op deze
vraag ben ik u nog een antwoord schuldig. Welnu, van de
Eilistijnsche koningstad, eerst voor j u d a bestemd, doch daama
aan d a n toegewezen *) ofschoon niet ten onder gebragt2), bestaat
thans niets meer dan de plaats, waar het eenmaal was gelegen.
Wel zijn er nog twee groote oude putten met ommuurde kanten
en drinkbakken daarnevens aanwezig, die r o b i n s o n verzuimd
heeft te vermelden; doch ofschoon van hooge oudheid,
zoo twijfel ik toch, naar den vorm der steenen te oordeelen,
of zij wel tot den tijd der Eilistijnen opklimmen. Mogelijk
echter bestonden deze putten, toen Ekron door de Kruisvaar-
ders als Akkaron werd bezeten. De huizen van het tegenwoor-
dige 'Akir zijn, gelijk ook in de andere dorpen der Sefala,
van leem opgebouwd, met losse ronde steenen vermengd, zoo
als die in de vlakte mögen voorkomen; doch de duurzame,
kolossale bouwstoffen, uit het kalkgebergte gehouwen, worden
hier, waarschijnlijk om de moeijelijkheid van het vervoer, niet
gebezigd. Hoe ligt zulke leemen wanden, zelfs al zijn ze met
kalk overpleisterd, door plasregen, hagel en stormwind worden
nedergeworpen, wordt in het 13® hoofdst. van e z e c h i ö l ’s pro-
fetien afgeschilderd (vers 10—15). De //profeten Israels, die
van Jeruzalem profeteren, en voor haar een gezigt des vredes
zien, waar geen vrede is,” worden door den h e e r met zulke
leemen wanden vergeleken.
Van dit Akir werd de ark des Heeren naar het ginds aan
den voet van het gebergte op slechts 3 | uur afstand gelegene
Beth-Semes teruggebragt, met de gouden offeranden der vijf Eilistijnsche
vorsten naar het getal hunner steden. Ekroris ge-
schiedenis en die van Asdod en Gath is merkwaardig. Terwijl