oplossing God in liefde verhindert. Wist men waar het ware
Golgotha heeft gelegen, de Grafkerk zou in weinige weken der-
waarts zijn verhuisd, en de gruwel, die nu op het valsche
Golgotha plaats vindt, zou dan op het ware worden verplaatst.
Want het hart wil afgoderij bedrijven met hout en steen.
Boekdeelen zijn over het al of niet ware van de ligging van
Golgotha onder het dak dezer kerk volgeschreven. Bn met dat al
is het nog bij velen eene twijfelachtige zaak gebleven. Duizenden
zijn er, niet alleen Eoomsche en Oostersche Christenen, maar ook
Protestanten, die het voor klaar en uitgemaakt houden, dat de
Grafkerk met hären inhoud, van het fondament tot aan den top
van het koepeldak niets dan reine waarheid is. Er mögen er
onder dezen zijn, die met afkeuring van hare legenden en af-
goderijen gewagen, de ligging nogtans der Hoofdschedelplaats
houden ze voor volkomen bewezen. Dat Christenen, die van
de reine Evangelieleer zijn afgeweken en de dienst van den
onzienlijken God in eene dienst van steen- en houtaanbid-
ding hebben veranderd — dat Latijnen, Grieken en Ärmeni-
anen zeg ik , al zagen zij de zaak ook anders in, om consequent
te blijven, met hand en tand aan de identificatie der Grafkerk
met den Caloarie-heuvel vasthouden, zulks spreekt van zelf.
Hen bestrijd ik niet. Maar dat meer verlichten, Protestanten,
mannen van eenen vromen zin, zieh door de autoriteit der
overlevering hebben laten vervoeren, verblinden moet ik zeggen,
om, tegen alle eenvoudigheid der waarheid aan, allerlei za-
ken bij te brengen om een opgevat denkbeeid te verdedigen,
daarover mag men zieh met regt ver won deren en bedroeven.
Stel u eens voor, dat gij geen dezer boeken gelezen hadt; dat
gij geen der argumenten voór of tegen de identiteit van het te-
genwoordig vertoond wordende Golgotha kendet; en dat gij, in
deze onkunde, op één der hooge dakterrassen binnen Jeruzalem
stondt, vanwaar gij de ligging der stad met een vogelgezigt
kondt overzien. Verbeeld u voorts, dat men u niet ver van
het middelpunt der stad de Grafkerk met haar dubbel koepeldak
aanwees; dan zou uw eerste indruk zijn, dat, waar men ook
de Hoofdschedelplaats aanwijze, ze nimmer zoo v e r hinnen Jeruzalem
kan gezöcht worden. — Onmogelijk, roept gij uit —
dáár kan Golgotha niet geweest zijn! Uw gids, die nevens u
staat, en de beweringen van de over deze lokaliteit strijdende
schrijvers wel kent, antwoordt u: — bedaard, mijn vriend 1 Jeruzalem,
zooals het heden is, heeft eene geheel andere gedaante
dan Jeruzalem in de dagen van onzen Heer. Toen liep de
stadsmuur aan de N.zijde zoo veel meer naar het zuiden, dat
het Golgotha van de Grafkerk er door buiten de stad werd
gesloten; terwijl aan de zuidzijde der stad de muur rondom
en längs Zions uiterste afhelling liep, zoodat Jeruzalem tegen-
woordig, om het in twee woorden uit te drukken, een stuk
naar het noorden is opgeschoven.
Hierop zoudt gij echter kunnen antwoorden: dat uwe wan-
deling längs den tegenwoordigen noordermuur der stad u veel
eer overtuigd heeft, dat, met zeer geringe verandering, de loop
van den muur oudtijds dezelfde moet geweest zijn als thans; en
dat de onderste steenlagen althans van den tijd van herodes
(de dagen van onzen Heer) afkomstig zijn. Gij zijt bereid uw
gevoelen evenwel te herwegen, indien uw gids u bewijzen kan,
dat de oude muur, 1800 jaren geleden, zóó liep dat de plaats,
waar nu de Grafkerk staat, er buiten viel. Maar hiero ver is hij
verpligt zijne schouders op te halen; want de voorgewende loop
van dezen muur is eene loutere hypothese, die op geen andere gründen
rust dan de legenden. De plaats, waar men voorgeeft, dat de
muur geloopen zou hebben, is met vele voeten puin bedekt. Zoo
lang dit niet is weggeruimd, kan men naar geene fondamenten van
eenen ouden muur omzien. Integendeel moogt gij aanvoeren, dat
het uit het beleg, hetwelk Jeruzalem onderging van den Koning
van Assyrie1'), blijkt, dat de muur aan de NW. zij de der stad in
de dagen van hizkia zieh even ver, zoo niet verder, naar den kant
van sihon’s Oppersten vij ver heeft uitgestrekt, als tegenwoordig.
Babsake kwam met zijn leger // en bleef staan bij den watergang
des oppersten vij vers, Welke is bij den hoogen weg van het veld
des vollers.” En de muur was zoo digt bij dien vij ver , dat
//eljakim , de zoon van hilkiiah, en sebna en joah, die tot
rabsake waren gezonden om te onderhandelen, den hen in
hunne eigene taal honenden veldheer antwoordden : v spreek toch
tot uwe knechten in het Syrisch, want wij verstaan het wel ; en
spreek met ons niet in het Joodsch voor de ooren des volks dat
op den muur is. Maar rabsake zeide tot hen: heeft mijn heer
mij tot uwen heer en tot u gezonden, om deze woorden te spreken?
is het niet tot de mannen, die op den muur zitten, enz.”
1) 2 Kon. X V III: 17, 26, 27; 2 Krön. XXXII : 18. Jesaja XXXVI: 1 1 ,1 2 .
3*