en torens verdedigd, die nimmer zouden doen denken aan de
vreedzaamheid der bewoners, maar veeleer het denkbeeld geven
van eene sterk aangelegde vesting. Eene vesting is het oök
inderdaad, slechts met gemís van kanonnen en troepen. En
waarom heeft de vrome stichter het klooster zoo onbereikbaar
gemaakt voor allen, die er ongevraagd zouden willen binnendringen?
Het antwoord moet men zoeken in de moord- en
strooptogten der woestijnbewoners, de Bedouïnen, wier karakter
uit deze hechte en hooge kloostermuren gewis geen voordeelig,
ofschoon waarachtig getuigenis ontvangt. Niet alleen echter de
stroopende Bedouïnen, ook de verschiffende groote veroveraars
van Palestina, Romeinen, Syriers, Egyptenaren, Perzen en
Türken hebben om het zeerst hunne moordlust aan de arme
monnikken gekoeld. Yandaar ook dat wegschuilen en wonen
in de rotsholen, waarvan men in dit land overal zoovele be-
wijzen ziet. De wadi van Mar-Saba is vol van zulke spelon-
ken, die zelfs met muren en vensters tot geregelde woningen
zijn hervormd. Men bespeurt, dat velen dezer rotsverblijven
gemeenschap hadden met elkander — eene kleine vergoeding
voor eene woning overigens aan die der wilde dieren gelijk.
De hooge en loodregte rotswanden, waarin deze holen zijn ge-
vormd, waren de eenigste beveiliging, die den vervolgden Christenen
overbleef.
Op ons kloppen aan de poort van het klooster werd de deur
niet geopend; maar uit een venster boven in den toren naast
de poort liet zieh eene stem hooren met de vraag, wat wij
begeerden.
— Het klooster zien, was het antwoord.
— Hebt gij eenen aanbevelingsbrief van den Griekschen patriarch
te Jeruzalem?
— Neen.
— Dan kunt gij hier niet binnenkomen.
— Wij hebben een baksjiesch voor u in plaats van eenen brief.
Mousj lazîm baksjiesch. Katîb lazim, geiro Iah! (wij
geven niets om een baksjiesch. Een brief is hetgeen wij wen-
schen; anders niet). Mijn vriend H. vond de weigering impertinent.
Maar of zijn gelaat ook al gloeide van toorn, de
monnik keek ons onverschillig aan, en de deur bleef gesloten.
Zijn tolk trachtte den monnik te overtuigen, dat wij vreedzame
lieden waren, ’thielp alles niets. Nadat de bewoners van Mar-
Saba een paar malen overlast hebben ondervonden van reizigers,
zijn zij tot het besluit geh omen geen anderen toe te laten, dan
die door eenen brief van hunnen Supérieur te Jeruzalem worden
aanbevolen. Kwalijk nemen kan men het hun zeker niet.
Ik moest zelfs erkennen, dat het eene vriendelijkheid was van
den monnik, om ons een kruik waters in eenen mand af te
laten; zonder een verkoelenden teug wilde hij ons niet laten
gaan. Maar, neen, een Engelschman, door een ellendigen Griekschen
monnik toegang gewijgerd tot zijn klooster, dat was al
te erg !
— Wilt gij ons Engelschen zoo bejegenen, zeiden mijne
vrienden, dan willen wij ook uw drinkwater niet hebben ' En
met een keerden zij het klooster den rug toe, om opeenkwartier
afstand ten NW. bij een aldaar gelegen put de tenten op
te gaan slaan.
Ik glimlachte over de beleedigde nationale eigenwaarde mijner
goede reisgenooten en over huune onmagt tegen Mar-Sdba's
monnik, die natuurlijk geen woord van al hetgeen zij zeiden
verstond.
Bij den gezegden put bleven wij tot den volgenden morgen
gelegerd, begunstigd door eenen heerlijken avond, bevrijd van
lästige meuwsgierige dorpelingen en ons verblijdende in het
genot van guile hartelijke vriendschap. Mij althans was het
reizen op dezen trant eene soort van feestviering, gewoon als
ik anders was, om na den vermoeijenden arbeid van den da°-
den avond door te brengen, omringd door eenen hoop inlanders,’
van wien ik trachtte de noodige informatiën omirent het land
en zij ne dorpen en ruinen in te winnen. Heden arbeidde ik
volstrekt met, een paar topographische opmerkingen in mijn
zakboekje en eene schets van Mar-Saba van beneden uit de
vallei gezien, was al wat ik deed. Nu, ’t is ook goed dat men
soms feest viert. Welligt is mij hard werk voor de deur-
daarom wil ik rusten, terwijl ik rust kan genieten. Was deze
weg niet reeds zoo menigmaal betreden en beschreven geworden,
k zou er zoo ligt met over heen hebben mögen stappen. En
wat Mar-Saba aangaat, och! ik mis niet veel door die gesloten
deur; want uit de beschrijvingen van r u s s e g g e r , w i i . s o n
en vele andere reizigers kan ik mij zeer goed voorstellen, hoe
het klooster er van binnen met zijne hoven, cellen, kerk, bid-
kapel, ruwe schilderijen en kleine bibliotheek uitziet.
l l ' 16