eenen grooteren aanvoer van water natuurlijk nog breeder zijn
geweest dan tegenwoordig. Met dat al ben ik verwonderd
over de onnaauwkenrige teekeningen van de Jordaan, die
men in de boeken der reizigers aantreft. De rivier is ge-
meenlijk veel te breed voorgesteld en de bergen te' näbij;
ook is aan het geboomte niet het karakter gegeven aan dezen
rivier-oever zoo bijzonder eigen. Het Jordaan-dal moet gij u
voorstellen als eene lange vlakke strook lands van het Meer
van Tiberias tot aan de Doode Zee reikende, ongelijk twee
tot vier uren breed oost en west, en geheel kaal en dor. Ter
wederzijden is deze vlakte door hooge bergen ingesloten en
in haar midden kronkelt zieh de Jordaan, wier schuimende
waterstreep tusschen eene groene omzoommg ligt verborgen.
Niet echter als wäre deze vlakte volkomen dor, noch ook vol-
komen waterpas. Yerscheidene Bedou'instammen houden in
haar verblijf. Zij noemen haar el-Ghor, d. i. de vlakte, en
zaaijen er in het vroege des winters, zoodra de regens de
geelgrijze mergelaarde hebben losgeweekt. Ook dorpelingen van
het gebergte van Bfrairn komen hier ploegen en zaaijen, en
schijnen met de Bedouinen in goede verstandhouding te leven.
De oogst heeft in het znidelijke gedeelte der Ghor reeds in
April plaats; meer noordelijk in Mei, waar het zomersaisoen
later invalt, naar mate de grond laugzamerhand rijst. Wanneer
de oogst voorbij is, keeren de dorpelingen naar hunne haardste-
den terug en de Bedoui'nen zwerven rond, waar zij slechts water
en graskruiden vinden voor hunne kudden. Niet zelden wordt
de Ghor door Bedouxn-stammen van de Oost-Jordaanzijde be-
zocht, vooral na den afloop van den oogst. Dezen komen dan
alleen met oogmerk om te rooven en te moorden; regte geesels
van het land en met waarheid Beni-Seitan d. i.äuivels länderen
door de andere Bedouinen genoemd. Yan daar, dat de Ghor zoo
zeldzaam is bereisd geworden, en in onze dagen nog meerendeeis
terra incógnita is. En waarlijk men heeft slechts het relaas van
m o l y n e ü x te lezen om volkomen van eene reis door de Ghor
te worden afgeschrikt1). L y n c h heeft zij ne belangrijke Jordaan-
reis gewis met den besten uitslag volbragt, (ten minste wat de
rivier aangaat; van de Ghor zelve héeft hij weinig gezien en
ook weinig berigt); maar zijne expeditie was zoo geducht
1) Zie.- Journal of the R. Geogr. Soc. of Londön vol. XVIII p. 104 etc.
gewapend, dat de Bedouinen het niet raadzaam oordeelden hem
aan te vallen. De kwellingen en moeijelijkheden door m o l y -
n e u x ondervonden hebben hem het leven gekost. Naauwelijks
van zijnen togt te Beyrout teruggekeerd,'bezweek hij aan de
zoogenaamde Syrische koorts. Denk ik aan deze zwarigheden,
vooral ook aan de gloeijende hitte dezer streek, dan begin ik
er aan te twijfelen, of ik wel in staat zal zijn de Ghor in zijne
midden- en noordelijke deelen te bezoeken. ’k Zou toch zoo
gaarne iets nader met den grooten weg bekend worden, die van
Jericho naar Beisan regt door de Ghor heen liep, een weg, dien
ook waarsehijnlijk de Heiland gegaan is op een zijner reizen
van Galilea naar Judea en terug. Welligt zal de Heer mij
helpen.
Niet voor 5 ure des namiddags bereikten wij Jericho, dat
ongeveer anderhalf uur van de Belgrimsbadplaats is verwijderd.
De hitte was nog ondragelijk. Eerst toen de zon onder was
en wij in de doornbosschen rondom het gehuçht er-Riha naar
het gezang zaten te luisteren der vogelen, terwijl de maan met
eene breede vuurroode schijf van achter de Gileadsche bergen
oprees, werd de temperatuur der lucht tvat koeler. Gij
kent er-Riha wel uit platen en boeken. Herinnert gij u dan
een vierhoekig torengebouw, waaraan de hooge torens lievende
overlevering den naam van z a c c h e ü s ’ huis heeft verbonden?
Welnu, vlak naast dezen toren, de invallende woning van een
half dozijn Turksche Soldaten, waren onze tenten opgeslagen.
Zeker niet naar ons genoegen, daar het terrein niets beter was
dan de vuilnisberg van de paarden en ezels der duizende pelgrims
, die hier veertien dagen geleden hadden gekampeerd, den
nacht vóór hunne gruwelen aan den oever der Jordaan. Wat
onze domme geleiders had bewogen ons zulk eene ellendige le-
gerplaats uit te kiezen, weet ik niet ; het terrein was groot ge-
noeg, om eene betere piek te vinden ; doch de tenten ston-
den nu eenmaal en wij waren door de hitte te zeer afgemat om
er ons veel om te bekommeren. Yerbeeld u echter onze ver-
rassing. Niet minder dan twaalf reisgezelschappen waren hier
met hunne tenten gelegerd. Welk een bont en levendig gezigt!
En dan al de paarden en lastdieren, de bedienden, de Bedouï-
nen, ’t geleek veel naar een reizenden kermistroep. Hier zat
eene partij het middagmaal te gebruiken voor de deur der tenti
daar lagen vermoeide reizigers met hunne pijpen uitgestrekt op