geboorte is, dan heeft de Roomsche kerk met den besten uit-
slag getracht om de vernedering, de stal en de kribbe volko-
men uit te wisschen. //De verborgenheid der ongeregtigheid” *),
die den schijn aanneemt van c h k is t u s te eeren, en des niette
min al het mogelijke doet, om beide de gehoorzaamheid, die
Hij te Bethlehem begon en het lijden dat Hij op Golgotha
eindigde, te verbergen — is er volkomen in geslaagd om de
plaatsen waar deze wonderen //gezien zijn van de engelen” 3),
te verduisteren of van gedaante te veränderen3). Ik hoop dus,
gij het mij ten goede zult houden, dat ik den welkomstgroet
des paters beleefdelijk afsloeg, met de verzekering dat mijne
reis mij elders heen leidde en dat de voorbarige Sjech h a m d a n
mij niet had begrepen, toen hij aan de deur aanklopte.
Inmiddels was ik door eenen groep omringd geworden, waar-
dig om af te schilderen. Gij hebt uit de bestaande beschrij-
vingen van Bethlehem wel vemomen, dat de inwoners zieh
veelal bezig houden met allerlei voorwerpen te vervaardigen,
die de pelgrims tot een aandenken van het H. Land mede ne-
men. De paarlemoer van de Boode zee, het rood en wit
gevlamde zachte mariner van de bergen rondom Jeruzalem,
de graauwe asphalt van . de Boode zee en het olijfhout van
Bethlehem's omstreken leveren daartoe de stof. Een leger dezer
industrieelen verzamelde zieh om mij henen, om mij hunne
kruisjes, rozekranzen, kopjes, vaasjes en wat niet meer te koop
aantebieden, terwijl Sjech h a m d a n met mij over zijne zaak, die
van een geleide naar de Boode zee, trachtte in gesprek te raken.
Een twintigtal Tä’amirah’s (Bedouxnen der Ta’amirah stam) ston-
den om hem heen; alien met lange roeren op den rug en som-
migen daarenboven met pieken gewapend, als of het naar een
slagveld ging. Welk geluk deze vrijbuiters onlarxgs te beurt
was gevallen, weet ik niet, maar het trof mij, dat zij alle
met nieuwe zwarte geitenharen mantels (abaja’s) en nieuwe
kafieh’s (hoofddoeken, van zij de en katoen dooreen geweven,
rood en geel gestreept) waren uitgedoscht. De nieuwe kleede-
ren gaven hun een günstig voorkomen. Op mij althans maak-
» ten zij dien indruk, en wist ik niet door de berigten van andere
1) 2 Thess. I I : 7.
2) 1 Timot. I l l : 16.
3) Narrative p. 186.
reizigers met wat slag van volk ik had te niaken, ik zou zeer
hebben geaarzeld om ze voor struikroovers te houden. Integen-
deel , de uitdrukking van het schitterende valkenoog en den
krommen haviksneus, werd getemperd door eenen trek van na-
tuurlijke goedaardigheid, die mij, althans voor zoover dezen
hoop aanging, met het uiterlijk der Bedouins zeer verzoende.
Doch de ondervinding zou het bewijzen, wat zij eigenlijk
waren. Voor heden zou ik nog niets met hen te maken hebben.
Sjech h a m d a n volgde mij op mijne uitnoodiging naar
Mr. m a s ju l l a m , terwijl zijn staf te Bethlehem achter bleef.
Een oogenblik later, toen het gewoel der Bethlehemsche curio-
siteit-verkoopers over was, en ik de stille zuiderhelling van
den berg afreed naar Wadi-Urtas, of gelijk de vallei hier heet
Wadi-Tdámirah, begreep ik eerst, dat de vertooning dezer uit-
gedoschte Bedouïnen een krijgslist was van hun Hoofd, om
mij eenen grooten dunk te geven van zijnen stam en van de
magtige bescherming, die mij te beurt zou vallen, indien ik
slechts genegen ware om de begeerde som piasters aftestaan.
Doch de sluwe Sjech had al die moeite voor niet genomen; want
Mr. m a s ju l l a m gaf mij inlichtingen omirent den prijs, dien ik
voor eene eskorte op de voorgenomen reis zou hebben te beta*
len, en de som, die Sjech h a m d a n daarvoor vroeg, overtrof zoo
ver m a s ju l l a m ’s begrooting, dat het onmogelijk was om met
hem édns te worden.
— Gij hebt, mijnheer! — zeide m a s ju l l a m , uwe zaak be-
dorven door ze in de handen te geven van d a n o u s .
— Hoe zoo dat? het was de eenige weg, dien ik kon volgen.
— D a n o u s weet wel, wat zaak hij bij de hand heeft, zeide
hij met een veel beteekenend oog. Hij heeft u aan Sjech h a m d
a n in zijn schrijven, waarbij hij hem eene ontmoeting met u
te Bethlehem bepaalde, voorgesteld, gelijk ieder ander reiziger
door dit kanaal van het Britsche Consulaat wordt voorgesteld,
ongeveer gelijk een mensch, die geld te veel heeft en niet weet
hoe het kwijt te worden. Natuurlijk wordt door zulk een
schrijven de begeerlijkheid der Bedouïnen ten hoogsten top ge-
dreven, en Sjech h a m d a n is nu eenmaal tot de overtuiging
gekomen, dat gij, op de eene of andere wijze, eenige duizende
piasters gaat wegwerpen om uwe nieuwsgierigheid te voldoen
aan de Boode Zee. Hij weet zeer goed, dat, als gij zijnen prijs
afslaat, gij met een der andere Bedouïnstammen een akkoord