wenige andere verkwikking dan het ontbijt op eerstgenoemde
plaats en een dronk waters van den onden Moslem bij de weli
van Askalon; daarbij een ligchaam vol pijn, de zon den ge-
heelen dag in het gezigt, en de verlammende, verschroeijende
sirocco mij te gemoet waaijende.
Zoo bereikte ik Gaza, tegenwoordig een aanzienlijk vlek tus-
schen nitgestrekte olijfbosschen, eenigzins in eene kom van
witte zandduinen gelegen. Mijne tent stond midden tusschen
de huizen nitgespannen, op eene plaats waar men bezig was
uitgravingen te doen van onde bouwsteenen. Dit schijnt eene
uitspanplaats te zijn van reizende oosterlingen, handelaren tusschen
Egypte en Syrie, als anderzins. Niet, dat ik dezulken
hier aantrof; maar ik vond de bewijzen, die zij van hun ver-
blijf hadden achtergelaten: de grond was er wemelend van on-
gedierte, hetgeen ik helaas! te laat gewaar werd. Ik had gaarne
buiten het vlek gekampeerd; maar men verzekerde mij, dat ik
daar niet veilig zou zijn voor roovers en buiten de verant-
woordelijkheid van Gazds Gouverneur.
Nu was ik dan zoo ver ge vor der d; doch daarom nog niet
aan het einde mijner reis. Ook hier kon ik wegens tijdgebrek
slechts kort vertoeven. Zoodra ik door een paar uren rust en
het gebruik van voedsel genoegzaam was gesterkt, liet ik mij
aandienen bij den Gouverneur, met vertooning van den firman
en van den lastbrief des Pasja’s van Jeruzalem. Ik vond hem
niet in zijn serai, maar bij den mufti of opperpriester, die,
gelijk mij later bleek, thans de hoofdpersoon is in Gaza, ter-
wijl de Gouverneur, een domme, zwaarlijvige Turk, die er pas
onlangs is aangekomen en nog niets van het Arabisch ver-.
staat, weinig schijnt te zeggen te hebben. Wat deze metzellim
ook van Constantinopel mag hebben meegebragt, de gewone
Turksche beleefdheid gewis niet. Hij scheen mij een der on-
beduidendste personen te zijn, die ik nog had onmoet; zoo
b. v. .schaamde hij zieh niet te bekennen, dat hij onver-
mogend was, mij den volgenden dag eene escorte naar Wadi
Sjerfiah te geven, waar ik wenschte de ruinen van Gerar te
gaan bezoeken. Hij weigerde niet, mij eenige gewapende gid-
sen mee te geven; maar hij verklaarde, niet te kunnen in-
staan voor de gevolgen eener. ontmoeting der däär gelegerde
Bedouinen. Een mijner grootste wenschen bij het bezoeken
van Gaza was, Gerar te ontdekken;* maar zonder oe enoeoszame
veiligheid had ik geen lust mij onder de vijandig gezinde Bedouinen
te wagen. Overigens verwees mij de Gouverneur ge-
durig naar //Mufti-Effendim” (zijne hoogheid den Hoogepries-
ter) , aan wiens leiband hij klaar te kennen gaf te loopen..
k Zag wel, dat wat ik wilde te weten komen,. ik van den
Mufti moest vragen, en helaas! in de zaken, die mij meesfc
interesseerden, scheen ook deze geen overvlieger van verstand»
te zijn. Nogtans hij beloofde mij, daar hij persoonlijk weinig"
met de oude lokaliteiten van het distrikt was bekend, een-
paar lieden op te sporen, die op dit punt geheel te huis waren
en. op wier berigten ik mij kon verlaten. Alle hulp, die ik
voorts van de Gazasche autoriteit verzocht, was, dat mij tegen
betaling een paar kavassen zouden worden toegezonden om des
nachts de wacht te houden aan mijne tent.
Den volgenden morgen kwamen de beloofde lieden, die mij
informatien zouden geven, reeds vroeg aan mijne tent. Yeel
had het niet te beduiden, wat zij mij mededeelden. Omtrent
Gerar vernam ik, dat er eene plaats bestaat, een klein half uur
ten N. gelegen van den van Gaza zeer in het oog springenden
Tel-Djema, omstreeks 3 uren van Gaza en even zoo ver van
de zee verwijderd, eene plaats, die heden nog Um-el-Gerar
wordt genoemd. Buinen zijn er echter niet; maar toch is het
aan eenige verspreide steenen zigtbaar, dat hier eertijds eene
stad geweest moet zijn. Ook oude putten zijn er niet; doch de
plaats is zeer waterrijk, zoodat de Arabieren er met weinig
moeite behoeven te graven om water te vinden. Bovendien is-
er eene steeds levende fontein.
Had ik mij ook al op weg willen begeven om Gerar te
bezoeken, mijn lijdende toestand verhinderde mij zulks geheel
en al. Een oogenblik dacht ik er over om te Gaza te blijven;
doch de aard mijner kwaal was niet zoodanig, dat eem of twee
dagen rust mij beloofden te herstellen; en Gaza, met haar tropisch
klimaat, was geene plaats, om er lang gekampeerd te blijven.
Ik verlangde integendeel naar Eeruzalem terug, waar men
bij eene koele gezonde lucht, ook zulke verkwikking en ver-
zorging kan genieten, als in geval van krankheid wordt ver-
eischt. Zoo gaf ik dan bevel om op te breken en de muilezels
te laden. De mukhari zou met f e r e z vooruitgaan en mij onder
de zware olijfboomen ten NO. der stad opwachten. Ik wist,
het opladen zou als gewoonlijk eene poos duren, en in dien