ora behoorlijk te kunnen worden beantwoord. Sommigen uwer
kwestién, vrees ik, zal ik in het geheel niet kunnen oplossen,
en slechts onder eene andere bedeeling der Voorzienigheid over
Jeruzalem dan de tegenwoordige is het te verwachten dat ze
zullen worden bevredigd. Yerg dus niet te veel. Verbeeld u
zelf te Jeruzalem te zijn; wat anders zoudt gij kunnen mede-
deelen dan uwe eigene ondervinding, uwe eigene indrukken
aldaar? Wees dan ook billijk met mij, mijn vriend ! vergniets
boven mijne kracht, boven hetgeen gij zelf, in mijn geval ver-
keerende, zoudt kunnen ten uitvoer brengen. Ik zal u ge-
trouw mijn wedervaren hier meèdeelen en mijne indrukken;
maar dat zij u genoeg. Gaat alles naar wensch en voornemen,
dan hoop ik Jeruzalem binnen kort te verlaten, om eenen togt
te maken naar de Doode Zee, het zuiden van Judea en het
Philistijnsche-land, en mij daarna andermaal hier op te hou-
den. Wat dan ditmaal ontbreekt, zal ik welligt later kunnen
aanvullen. Overigens verblijd ik mij, dat gij u uit verschillende
reisbeschrijvingen reeds eenigermate met Jeruzalem hebt bekend
gemaakt. Ik gevoel daardoor te meer vrijheid u naar zulke
boeken te verwijzen, en, als ik over Zion en Alerà, over hin-
nom’s en josaphat’s dalen, over den buitenmuur en het Ty-
ropeoti-dal spreek, weet ik, dat ik u niet als in den blinde
rondvoer. Tot uw gemak voeg ik hier eene kleine schets bij
van Jeruzalem, naar de opname der Engelsche Ingenieurs a l-
drich en symonds in 1841. In het groot is deze piatte grond
uitgegeven in William’s Holy city, en daarna ook in andere
werken. Indien gij geen dezer boeken bij de hand hebt, dan
kan u dit kleine pian tot leiddraad strekken. Kon ik u nu
mijne schetsen ook zoo gemakkelijk over zenden ! Maar hier-
mede moet gij geduld hebben tot ik te huis kom.
Gij wenscht mijne eerste indrukken te vernemen in de heilige
stad. Ik voldoe aan uw verzoek: ik wil trachten het in
al de eenvoudigheid der waarheid te doen; — gij zult u teleur
gesteld gevoelen — welnu dat zal een bewijs zijn, dat ik u
eene getrouwe voorstelling heb gegeven: teleurstelling is juist
hetgeen ik ondervond. Ja, zegt gij misschien, dat weet ikwel;
men wordt teleurgesteld, als men in plaats van het rouwdra-
gende Jeruzalem, gebukt en gebogen onder den last van haren
vloek, eene stad ziet, vrolijker van voorkomen, behagelijker
voor het oog, dan eenige andere in Palestina; men wordt
teleurgesteld, als men, in plaats van een oud, half in puin-
hoopen ter nedergeworpen Jeruzalem, eene nieuwe stad ziet,
met hooge muren en bastiontorens omgeven, met witgepleis-
terde koepeldaken en hooge minareis; men wordt teleurgesteld,
als men de honende halve maan van omar’s moskee en van
die van el-Aksa, om van de anderen niet te spreken, zieh ziet
verheffen; men wordt teleurgesteld door nog veel meer andere
eigenschappen van het Jeruzalem zoo als het nu is, nieuw,
Mohammedaansch, vreemd aan het Jeruzalem, zoo als wij er
uit de H. Schrift meé zijn gemeenzaam geworden. Maar het
is niet zoo zeer deze teleurstelling, die ik bedoel: op haar is
men door de reisbeschrijvingen voorbereid; neen, toen ik voor
het eerst de Jaffapoort binnentrad, ondervond ik eene teleurstelling,
die dieper ingreep, de teleurstelling in den toestand van
het eigen gemoed. Weg ging alle plegtig en heilig gevoel! Weg
alle geestelijke bespiegeling, alle vrome overdenking, om voor
eene zeer onheilige realiteit plaats te maken. Het was omstreeks
5 ure na den middag. De bezigheid van den dag loopt dan in
deze stad ten einde; de handwerkslieden sluiten langzamerhand
hunne werkplaatsen en de verkoopers hunne winkels. Men denkt
aan uitspanning: de tijd voor wandelen is gekomen. Van daar die
bontgekleede menigte, Christenen, Joden en Mohammedanen,
inwoners en pelgrims, volken van alle deelen der aaxde. De
Oostersche kleederdragt, de lange tabaard en de tulband, pre-
domineren; doch in eindelooze verscheidenheid, nuarmate van
godsdienst, rang en natie. Het kostuum van het Westen nog-
tans wordt er ook gezien, en veel menigvuldiger dan ons oog
in Palestina's steden gewend is; ja, het trof mij terstond, dat
Jeruzalem eene meer Europesche stad is dan eenige andere des
lands.
Zoo bevond ik mij dan in een druk gewoel, dat mij dacht
gansch niet met het plegtige Jeruzalem overeen te komen. Ik
stond een oogenblik stil op het kleine plein naast de citadel, toen
ik de poort was binnengekomen, om mij te bedenken waar-
heen. Velen stonden mij aan te gapen; velen gingen voorbij.
Een troep beladen kameelen, kort vóórmij binnengekomen, stond
met hunne kameel-expressie geduldig af te wachten, waarheen
hun drijver hen leiden zou. Verscheidene inlanders, wel ge-
kleed, en met een mengsel van Engelsch, Eransch en Italiaansch
kwamen mij met hotelkaartjes bestormen, terwijl een voorbij-
1 *