genoot den eerw. heer e l i - s m i t h toekomt, wiens kennis van de
Arabische taal r o b i n s o n tot eene lichtbaak was, zonder welke
hij in veel duisternis zou hebben rondgetast. De moeite, die
ik zelf bij het taalgemis ondervind, doet xnij de combinatie van
zulke mannen, als e l i - s m i t h en r o b i n s o n , voor degelukkigste
omstandigheid houden, die der Bijbelsche geographie ooit kon te
beurt vallen. Wij mögen wel Gode danken voor het alzoo be-
stunrd te hebben.
Gebrek aan groote krachten leert de weinige, die men heeft,
het best beoefenen. Dit is mijne dagelijksche ondervinding ten
opzigte van de informatien, die ik van inlanders heb intewin-
nen. Want al hebben de beide bovengenoemde reizigers veel
ontdekt en voornamelijk in deze omstreken, er blijft nogtans
veel te ontdekken over. Toch kan ik mij bij den körten tijd,
die mij beschikbaar is, in vele plaatsen maar half bevredigen.
Ook Beit-Jebrin moest ik verlaten met eenen wensch, dat ik
eenmaal eens weder die plaats mag bezoeken, of dat anderen
er zieh heen zullen begeven om de woonsteden Israels in deze
streken op te sporen. Wel kreeg ik door vragen en kruisvra-
gen, ’s avonds in de tent, eene lijst van oudheden, waarin ik
reeds op het eerste gezigt sommige tot hiertoe nog onbekende
namen van j o z u a ’s stedenregister terug vind en die ik u later
in mijne kaart hoop mee te deelen; maar plaatsen als Gath,
Makkeda, Adult a m , Libna en meer anderen blijven nog on-
bekend.
Een nienwe gids was mij intusschen noodzakelijk geworden.
Sjech m o s l e h bezorgde er mij een. Dit is de man, die het
best bekend is met het geheele land, zeide hij, de oude t a -
h l r , om zijne herhaalde pelgrimaadjen naar Mekka h a d j t a h i r
genoemd, een goed gehumeurde zwaarlijvige Arabier, met fraai-
jen grijzen baard, deftig voorkomen, en overal om zijne hei-
ligheid in grooten reuk. H a d j t a h i r had echter bij de ge-
strengheid zijner levenswijs de liefde voor piasters nog niet
afgelegd. Toen wij geheel gereed waren tot het vertrek, dat
is te zeggen, de muilezels reeds geladen, en ik reeds in het
zadel, kwam hij met eenige zwarigheden voor den dag, als of
zijn loon als gids niet veilig ware. Ik moest hem in de te-
genwoordigheid van den Sjech verzekeren hem 10 piasters daags
te zullen betalen, eer wilde hij niet meegaan. Deze prijs was
overigens billijk genoeg.
De weg ging eerst een 35 minuten NW, daarna NNO. naar
het dorp Kudna, door eene breede vallei, längs welker W.zijde,
op 40 minuten van Beit-Jebrin, de puinhoopen ’Arak-hala lig-
gen, ongetwijfeld eene oude stad, gelijk de vele putten, die er
zijn, aanwijzen. Hier draait de weg naar het W. om, terwijl
men in het WNW. en ONO. twee hooge rui'nen-heuvelen ziet,
Tel-Bouhab of Bournab en Jedeideh, de hoogste in den gehee-
len omtrek. Akkers en bouwvelden waren van nu af onafbro-
ken längs den weg. Hier stond het graan met rijk belovenden
oogst te veld; daar werd de grond omgeploegd om sesame en
erwten te ontvangen, die de winterregens kunnen ontberen; en
elders was men bezig met tabak te planten, bij voorkeur tus-
schen oude bouwvallen en steenen.
Kudna ligt een uur en 10 minuten van Beit-Jebrin. Het is
een onaanzienlijk dorp, doch heeft de ruinen van een vierhoe-
kig kasteel, schijnbaar van Saraceenschen bouw. De Sjech van
het dorp kwam, terwijl ik een oogenblik stil hield om de ruinen
te bezigtigen, naar ons toe en verzocht ons af te stappen, op-
dat hij ons koffij tot eene kleine verkwikking mögt aanbieden,
Tijdsgebrek verhinderde mij echter zijne beleefdheid aan te ne-
men. Wij reden voort en kwamen | uur later te Beir-Bubbadn, in
welks N.westelijke nabijheid de groote grot-gewelven worden ge-
vonden, die r o b i n s o n (bl. 352 en 425 I I vol. Bibi. Bes) beschrijft.
Ik zag eerst de vierzijdig afgehouwen diepe kuilen, die als eene
reeks van kamers met elkander corresponderen; daarna de groote
spelonken, die door de natuur in de witte kalkrots zijn ge-
vormd en door de hand des menschen bijgewerkt; van boven zijn
ze met holvormige koepels uitgerond, meestal met eeneopening
in den top, waardoor zij licht ontvangen. Mijn oog verschilt
echter van dat der Amerikaansche reizigers, hetwelk deze koepel-
vormige spelonken siechts 20 ä 30 voet hoog mat, bij 12 ä
20 voet middellijns, terwijl sommigen mij ten minste 60 voet
hoog schenen en meer dan dubbel zoo wijd. De oude inscrip-
tien op de rotswanden, die r o b i n s o n verzuimde af te teekenen,
heb ik zoo goed mogelijk gecopieerd, en voeg ze hiernevens,
hopende, dat gij iemand zult ontmoeten, die ze kan ontcijfe-
ren *). Gij ziet, dat de rots op sommige plaatsen is afgebrok-
keld, en dat, in ’t geheel genomen, de inscriptien door den
1) Zie de plaat.
II. 11