len flessehen bijzonder goed en koel laat bewaren. Zuweirah
wordt door eene rotsgeul van witte en geelachtige kalkwanden,
•onder den naam van wadi-Zuweirah, van eene vlakte aan de
ZW kust der Doode Zee gescheiden. De regen heeft aan deze
rotsen de grilligste vormen gegeveu, daar de zachte zelfstan-
digbeid gemakkelijk loslaat en op de loodregt afgebrokkelde
kanten de versehillende horizontale of schuinsche strata’s zigt-
baar laat. Wie eene rijke verbeelding heeft, kan zieh moeije-
iijk overtuigen, dat deze steen- en kalklagen niet. door menschen
handelt zijn opgebouwd en dat alleen de natuur zelve hier
werkzaam geweest is. Ik daeht aan den Heer d e S. en zijne
fantasie-ruinen. Ik moet bekennen, men zou zieh hier ligt tot
het gelooven aan bouwvallen van steden en dorpen laten verleiden.
Het is door deze kloof, dat het van de bergkanten
afstroomende en in den kraterketel van Zuweirah verzamelde
regenwater eenen uitweg vindt naar de Boodc Zee. De sporen
zijn er overal van zigtbaar en vooral ook in de vegetatie,
waarmede de witte rotsgeul prijkt. Onder de velerhande strui-
ken en gewassen aan deze streek bijzonder eigen, zijn de lang-
gedoornde mimosa, en de *sidr” het menigvuldigst. Laatst-
genoemde is een struikachtige boom gelijk de mimosa; doch
met veel kleiner doorns en daarentegen een grooter blad. Zijne
vrucht, »doom ” geheeten door de Bedouinen, is eene wränge
harde kers, ged van kleur, met eenen fraai rooden blos. Niet
voor dat de kers gerimpeld is en daardoor bewijst opgedroogd
te zijn, is hij eetbaar en heeft dan een aangenaam zoetachtigen
smaak. Men zegt, dat de //doom’’ zeer voedzaam is;
maar ook zeer dorstverwekkend — eene waarschuwing om er
niet te veel van te gebruiken.
Een half uur lang kronkelt zieh wadi Zuweira, voort. Het
plein, dat men daarna opkomt, heeft nog bijna i uurs breedte
van den ingang der wadi tot aan den oever van de Boode Zee.
Aan de N.zijde loopt het langzamerhand met het eigenlijke
strand in een en aan de Z zijde wordt het door de bergen
ingesloten. De meest naar het strand gelegene dezer bergen
is de vermaarde Zoutberg, een gevaarte van circa 10 mijlen
lang en van 200 tot 500 voeten hoog, geheei uit bergzout
bestaande en slechts door eene zeer dünne laag van klei en
kalk bedekt. Als men van de Zuweirah-vahvi de vlakte opkomt,
ziet men, dat de Zoutberg niet geheei gexsoleerd staat,
maar slechts eenen langen uitstekenden tak naar het N. heeft,
Z.waarts daarentegen door lagere tusschenrotsen met het hoofd-
gebergte is verbonden. De vlakte vertoont 66ne groote breede
plaat van steengruis, meest grijs van kleur en door grootere
steenen in versehillende rijen, die meest parallel loopen, door-
sneden. Tusschen deze rijen steenen groeijen allerlei struiken
aan dit oord eigen, vooral eene soort, die veel overeenkomst
heeft met den tamarisk, doch van naderbij gezien eene andere
botanische afkomst aanduidt. De Heer d e S. kwam dit plein
twee malen over, eens van het N. naar het Z. digt bij de
kust, en later van den N.hoek des Zoutberg, naar de Zuweirah-
vallei. Hij geraakt hier geheei in vuur. Zonder twijfel, dit
is, volgens hem, het plein van Sodom, en de rijen steenen die
hij ziet, zijn de overblijfselen van oude stadsmuren eD wat niet
meer. Hoe weinig gezond verstand, dacht ik, is er noodig, om
in deze rijen steenen tusschen het grijze steengruis en in deze
rijke vegetatie den afloop der wateren te herkennen, die, van uit
de versehillende bergengten nedergekomen, dit plein overstroomen.
Niets is duidelijker dan dit. Wie eenmaal een droog rivier-
bed in de woestijn heeft gezien, weet hier met den vinger de
tallooze beken aan te wijzen, die zieh gedurende de winterregens
tijdelijk door deze vlakte heen kronkelen. Zie toch, wat de
verbeelding niet doen wil! Maar verder. Wij volgden de rig-
ting van den weg van Mr. d e S. naar den berg Usdoum. Door
een toeval hielden wij ons lang aan de N.zijde dezes bergs op,
daar een onzer Bedouinen, die wel vooruitzag, welk eenen ge-
ducht langen togt wij dien dag zouden hebben af te leggen,
en, daar hij ongesteld was, vreesde er niet toe in staat te zijn,
ons, ter bekorting van de reis, ten O. längs den Zoutberg heen
wilde brengen. In het eerst merkte ik de list niet op; maar
toen wij den berg nader kwamen en dien ter linkerhand begonnen
te houden, bleef zijn doel natuurlijk niet langer verborgen.
Bij hoog en laag zwoeren nu . beide mijne gidsen, dat
er geen weg ten W. längs den Zoutberg henen bestond. Maar,
dat spreekt van zelf, hunne eeden waren hier van geen betee-
tenis, en toen ze eindelijk zagen, dat ik onverzettelijk bleef,
gaven ze met het gewone //Insj’ Allah!” toe. Door deze om-
standigheid intusschen trok ik met eenen dubbelen zig-zag längs
de N.zijde des bergs heen en ben daardoor volkomen overtuigd
geworden, dat, wat er ook op dit plein wezen möge, ruinen er
9*