met kleine kegelförmige heuvels bedekt, wit en grijs en geel
van kleur, alles het voortbrengsel, of de uitwerking van het
onderaardsche vuur; iets verder de schier loodregte rotsen van
Masada; en, over dezen heen, de heldere, blaauwe spiegel der
Roode Zee, met zijne nevelblaauwe Moab-bergen — zeg, zoudt
gij dit tooneel niet gaarne hebben willen zien ? Welnu, ik
heb door eene getrouwe schets getracht er u een denkbeeid van
te bewaren.
Nog een half uur duurde het van dit punt, eer wij aan
den voet van Masadas rotsgevaarte waren gekomen. Eene wadi
liep hier längs het gebergte naar de Roode Zee af, en had
tusschen de steenholten nog eenig water. De Heer d e S. en
zijn gezelschap kwamen hier verleden jaar (10 Januarij) aan
van 'Ain Jiddy, en sloegen er voor den nacht hun kamp op,
zonder echter zoo gelukkig te zijn van water te vinden. Wij
verkwikten ons aan het vocht, ofschoon het groen zag en de
wormen er in kropen; maar water is alles waard, hoe siecht
ook, in deze dorre streken.' Daarna begon ik met P h i l i p en
twee der Bedouinen de rotsen te beklimmen, terwijl de rest
van de kleine karavaan in de schaduw der hooge klippen voor
de hitte zocht te schuilen.
Masada is door nog slechts weinige reizigers bezocht geworden.
R o b i n s o n en s m i t h zagen het uit de verte van En-
gedi. W o l c o t t en t i p p i n g beklommen het schier ongenaak-
bare punt in 1842 (Eebruarij), en deelden een uitvoerig verslag
hunner expeditie mede in de Bibliotheca Sacra. Daarna (1848)
is de rots door de Heeren d a l e , Dr. a n d e r s o n en b e d l o w ,
van de Amerikaansche expeditie, on der bevel van den Luit.
l y n c h beklommen; verleden jaar door den Heer d e s a u l c y en
zijne togtgenooten, en heden was de beurt aan mij. Mijne
voorgangers hebben, de een meer en de andere minder, de ge-
schiedkundige bijzonderheden meegedeeld, die j o s e p h u s van deze
vreeselijke vesting te boek heeft gesteld. Ook onze ijverige
d a p p e r heeft over Masada breedvoerig uitgeweid, en de moeite
is mij dus bespaard, deze reeds welbekende zaken nogmaals
in mijnen brief op te nemen. J o z e p h u s hangt met zijne ge-
wone overdrijving eene schilderij op van Masada en van het
gevaarlijke rotspad, waarmede men de sterkte beklimt, waarvan
iemand de hären te bergen moeten rijzen. De Heer d e S., wiens
levendige verbeelding de schildering van j o z e p h u s gaarne aanen
overneemt, voegt er bovendien nog een paar penseelstreken
bij zijner eigene compositie, die zelfs de vurige kleuren van
den Joodschen geschiedschrijver doen verbleeken. //Na weinige
minuten klimmens wordt het pad bezwaarlijker, en slechts
bokken, indien ze niet al te moeijelijk waren te voldoen, zouden
er zieh meé te vreden willen stellen. Ongetwijfeld, wij
klauteren thans over de rotskam, die j o z e p h u s // de slang ”
noemt; maar ik beken, en mijne togtgenooten zullen het mij
gewis niet heeten liegen, dat de Joodsche geschiedschrijver dit
pad in veel te günstige kleuren heeft geschilderd. Het is den
doorgaande rotsladder, vele hon der den voeten hoog, en dat
loodregt, en schier zonder einde. Wie het waagt ter linkerhand
af te zien, terwijl hij op zulk eene vreemde wijze op-
klautert, is in gevaar-van bedwelmd te worden en in den bo-
demloozen afgrond te pletter te störten. Daarorn houden wij
ons oog steeds regts gekeerd, en troosten ons, dat wij bij het
afklimmen het linker oog zullen mögen schadeloos stellen, enz.” x).
Wat zal ik hier nog van mijne klauterpartij bijvoegen? Waar-
lijk de rotsen van Masada te beklimmen is geene kleinigheid.
Na de rots-expeditie in den Eeontesg&A had ik nog geen zoo
zware onderneming in dit land ontmoet. Door vroegere onder-
vinding geleerd, had ik een fleschje eau de cologne in den
zak gestoken, en werd daardoor bewaard voor eenen doodelij-
ken val. Niet dat de steilte der rotsen mij bedwelmde; maar
de gloed, die er van afstraalde, en die minder dragelijk werd,
naarmate het ligchaam zelf door de buitengewone inspanning
verhit raakte. De steenen, waarlangs ik, hier en daar op han-
den en voeten, opkroop, waren geheel warm door de hitte der
zonnestralen, en zonder de verfrissching van het geestrijke
vocht, zou ik door deze ondragelijke wärmte flaauw zijn ge-
vallen en natuurlijk in den afgrond gestört zijn. Ik gevoelde
de bedwelming aankomen; maar bleef door de eau de cologne
bewaard.
Ruim twee uiren bragt ik in de bouwvallen door. Een langen
tijd, doch nog veel te kort om het uitgestrekte rotsplat,
waarop de hoogepriester j o n a t h a n Masada bouwde en hetwelk
i i e r o d e s de groote door eenen niuur deed omringen //van 7
1) Voyage ä la Mer morte, etc. 1850/51, par M. r. d e s a u l c y , 2 Vol.
Paris 1853.