Sukkoth kwam. Bestond er aan de O. Jordaan-zijde nog eene
ruine Sukkouth, ik zou niet aarzelen om twee steden, Sukkoth
genoemd, aan te nemen. Doch er is slechts 66ne ruine Sukkouth
en dat is die, waarlangs de gids ons voerde, een half
uur ten W. der Jordaan. Ik zie dns geen anderen uitweg dan
Joz. X I I I : 27 zoo te verstaan, alsof dit geheele gedeelte der
Jordaan-vallei, ten W. zoowel als ten O, aan gad toebehoorde.
De uitdrukking // de Jordaan en zijne landpale, tot aan het einde
der Zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het Oosten,”
moet waarsehijnlijk aldus worden opgenomen. Wat mij in dit
gevoelen nog bevestigt, is het terugvinden van de stad Beth-
haram, mede aan gad toebehoorende, en nu nog kenbaar aan
eenen tel, niet ver ten NNW. van Sukkoth, dat is dus mede
ten W. van de Jordaan. Deze tel is thans tel-Uamrah geheeten.
De Sjech van Toubas haastte zieh naar eenen groep van wilde
vijgeboomen, op weinige schreden afstands en iets lager dan
de ruinen van Sukkoth gelegen. Hier ontspringt eene heldere
beek, die naar de Jordaan afloopt. Beter plekje om halttehou-
den en te ontbijten, na eenen rid van vier uren, kondeu wij niet
begeeren. Onze paarden stonden er onder de donkere schaduw
van het breede vijgenblad, ons reiskarpet lag uitgespreid aan
den kant van het water en onze gloeijende aangezigten vonden
voor een uurtje verkoeling. Hoe warm het dien dag was, zult
gij kunnen afleiden uit den stand van onzen thermometer. Ver-
beeld u echter vooraf, dat gij op eenen heeten zomerdag een
langen weg aflegt over de naakte heide, en dat gij eindelijkeen
boschje nadert, waar gij voor eene poos verademing hoopt te
genieten in het koele van de schaduw. ’t Is u niet moeijelijk
u voor te stellen, dat, als gij nadert, gij eene zekere rilling
gevoelt bij de gedachte aan het plotseling komen in zulk eene geheel
verschillende temperatuur. Hier in de zon zoo verstikkend heet,
ddär in de donkere schaduw zoo koel en kil! Nu, juist zoo was
de kleine groep wilde vijgeboomen aan de fontein van Sukkoth
in de brandende Ghor. Nogthans wees de thermometer in dit
koele plekje, aan den kant van het water 92 graden Eahrenheit!
Was het hier zoo heet, gij kunt u dan een denkbeeid maken
van de temperatuur daar buiten in de feile zon. Er hielp
echter niets aan, wij moesten weder op marsch en trokken nu
N.waarts op, naar de plaats waar de mukhari’s met de goede-
ren waren bescheiden.
Een slingerend pad tusschen dor gebrande grasvelden, hier
en daar afgewisseld met groene akkers, bragt ons naar een regt
landelijk tooneel bij eene beek ’Ain-el-Beida geheeten. De fellah’s
van Toubas waren hier ijverig bezig, de laatste hand
te slaan aan de werkzaamheden van hunnen oogst. Hier maaide
men; däär traden de ossen het koren uit op den dorschvloer;
ginds kwamen zwaar beladen ezels de garven aanbrengen; en
elders zag men den heffer der belastingen, wiens oog niet rustte,
maar overal rondging om op te passen, dat men hem niet minder
opbragt dan men hem schuldig was. Het was hier, dat wij
op aanraden van den Sjech van Toubas onze goederen hadden
besteld; maar wie en wat er wezen mögt, de mukhari met onze
goederen echter niet. In een land waar geen gezag dan het
regt van den sterkste wordt geeerbiedigd, is het achterblijven
van goederen geene zaak van onverschilligheid. Haastig zonden
wij dan onzen chajal van Nablous naar den ingang van wadi-
Chusneh — die zieh digt bij ons opende — en gelastten hem
de wadi op te gaan, tot dat hij de mukhari zou gevonden
hebben. Gelukkig duurde onze bezorgdheid niet langer dan een
paar uren, en deze sieten wij wachtende bij eene oude en be-
langrijke ruine. De hier in eene soort van dorp zamenwonende
inlanders noemen de piek Riddegah, een naam waarvan ik niets
weet te maken; wel echter van dien van eene weli tegenover
den met oude muren en steenen bedekten heuvel van Riddegah.
Deze weli heet namelijk Sjech Salim, en zoowel uit den afstand
van hier tot Beisan (ongeveer drie uren reizens of 8 Bom. mij-
len), die met de opgaven van hiekonymus volkomen overeen-
stemt, als uit den rijkdom van water, dien men hier aantreft,
geloof ik de plaats met Salim, te moeten identificeren van Joh.
111:23, alwaar JEnon vlak bij lag, en waar Johannes doopte,
u dewijl aldaar vele wateren waren.” ’t l s waar, de naam eener
weli heeft met den naam van een vlek niets gemeens. Maar
daar Salim hier ongeveer moet gelegen hebben, kan ik niet ge-
looven, dat de weli toevalligerwijz'e naar eenen Sjech zou genoemd
zijn, die ook juist Salim heeft geheeten. Integendeel, ik
geloof dat de naam Sjech Salim hier doelt op zekeren voormaligen
Sjech van Salim, die in hooge achting en eerbied wordt gehouden.
Ik deelde deze gevoelens aan mijne reisgenooten mede; doch de
hunne strookten daarmede niet, en daar ik philip niet bij mij
had, kon ik de inlanders niet zoodanig ondervragen omtrent