te liooren, zal ik u waarschuwen *). Hoe kon het ook anders ?
Wie moet niet schrikken als hij //van regtvaardigheid, en ma-
tigheid, en van het toekomende oordeel” hoort, zonder den
Middelaar te willen aaünemen tusschen God en menschen, //Hem
die ons verlost van den toekomenden toorn?”
Toen Sjech a b d e h dacht, dat er tÿd genoeg verloopen was,
om het gesprek op een ander onderwerp te brengen, kwam hij
weder in de schaduw zijner tent nederzitten.
— Sjook ! sjook ! (warm ! warm !) zeide hij, en er was niemand
■, die het hem betwistte; eene eenparige bekentenis van
//sjook ! volgde van het geheele gezelschap. Maàr evenwel kon
ik den dag niet werkeloos doorbrengen: hoe heet het ook was, ik
verzocht een paar Bedouinen tot gidsen en reed naar de Jordaant
D a v i d en p h i l i p reden mede, terwijl de mukhari en t h e o d o r i ,
wiens luie natuur zulks zeer gelegen kwam, de goederen ble ven
bewaren onder Sjech a b d e h ’s tent.
Het was nu elf uur in den voormiddag. De sirocco had
zieh nog meer verheven en dwarlde ons, in den Z.oostelijken
koers, dien wij namen naar de plaats waar de groote weg van
Nablous naar es-Salt de rivier kruist, dikke stofwolken uit
de verdroogde vlakte te gemoet. Inderdaad, ik had al mijn
geestkracht 4e verzamelen, om dezen togt te maken. Maar
de oase van Kerawa wenschte ik niet ongeëxploiteerd weder te
verlaten. Ik vond dan ook menige belangrijkheid. Eerst de
fondamenten van verscheidene huizen, een ouden verwoesten
watermolen, vroeger door eene waterleiding van den beek van
Kerawa gedreven. Een kwartier verder naar het Z. staat eene
wit gepleisterde ,weli, die de Bedouinen Abd-el-kader noemen.
De beek kronkelt zieh door liefelijke boschjes van sidr- en
accasia-boomen naar de Jordaan. Op 35 minuten afstands van
het kamp en den watermolen nadert zij den Z.oostelijken voor-
sprong van den rotsrug, die de oase van Kerawa houdt inge-
sloten. Deze rotsen zijn met spelonken doorregen; sommigen
zijn door kunst bijgewerkt en vertoonen geregelde poorten.
Hier schijnt dus de begraafplaats van de stad geweest te zijn,
Welker fondamenten hier nabij aan de beek zijn gelegen, fondamenten
van eene tamelijke uitgestrektheid, waaruit men mag
besluiten dat deze stad aanzienlijk was; gelijk de liefelijke oase
schijnt de oude bewoners des lands uitgenoodigd te hebben om
zieh hier neder te zetten, in weerwil zelfs van de verschroeijende
sirocco’s, die in de Ghor soms waaijen. Zoo ver als ik op eenen
afstand van eenige honderde eilen kon bespeuren, draagt de rots
aan den genoemden voorsprong de bouwvallen Van éen kasteel.
Het was mij echter te heet om van mijnen weg af te wijken,
en wat mijne gidsen er mij van zeiden, was mij niet duidelijk
genoeg om er u iets stelligs over te kunnen meêdeelen. Nu
komt de groote vraag : welke stad wordt door deze bouwvallen
vertegenwoordigd ? Ik moet bekennen hét niet te kunnen onteij-
feren. De naam der plaats onder de Bedouinen is : Chasjmil-
Macherouk, en die eener fontein in het midden der ruinen: Jo-
sela. Wel is waar komt de ligging overeen met die der stad
Archelaüs, die volgens de p e u t i n g e r afstandstafelen 24 R. mijlen
ten N. van Jericho lag, in de Ghor , eene sterkte door den
wreeden a r c h e l a ü s gebouwd ; maar ik schroom nógtans,
Archelaüs met Chasjmil-Macherouk te identifleeten, om het
groote verschil der beide namen. Indien verdere onderzoekin-
gen van andere reizigers bewijzen, dat Archelaüs in Macherouk
is veranderd, zal ik gewis moeten zeggen : de verandering is
wonderbaar. Was ons een Macherus in de Ghor bekend, ’kzou
dan denken, hier is dezelfde naam; doch Macherus plaatst
JO Z E P u s aan de NO.zijde der Boode Zee.
Van deze ruinen, waar ik ook de overblijfselen van den
grooten Romeinschen weg door de Ghor aantrof, tot aan de
Jordaan zijn nog 40 minuten rijdens. Steeds joeg de. gloei-
j ende storm ons in het aangezigt; maar eindelijk bereikten wij
de geul, in welker midden de rivier zieh tusschen hare groene
tamarisk-oevers voortslingert. Bij Jericho is deze geul niet zoo
scherp geteekend, en ook noordelijker niet, op de hoogte van
Beisan; maar voor het overige vloeit de Jordaan in een dal,
hetwelk honderd, soms twee honderd voeten in het midden van
de breede Jordaan-vallei of Ghor ligt ingezonken, een dal in
een dal. M o l y n e u x , d e b e r t o u en l y n c h hebben deze geul
met hare kale witte kalkheuvelen ter wederszijden goed beschre-
veiL Door eene teekening die ik, in weerwil van den sirocco,
van de hoogte längs de geul maakte, hoop ik u de Jordaan
nog verder te verduidelijken. Ik zag van dit punt ook de