om eenige lionderd piasters meer van mij te vorderen. Ditmaal
heeft hij zieh van p e t e r bediend om mij bang te maken. De
arme jongen werd door hem ter zijde genomen, en is mij komen
zeggen, dat de Sjech hoogst ontevreden is over de geringe
som, waarvoor h a m z e h heeft geeontracteerd. Yoor een handvol
piasters wil hij het leven zijner Bedouinen niet wagen, en dat
is er toch mee gemoeid, als zij mij vergezellen; want wij moeten
door streken reizen, waar zieh Bedouinen ophouden van een anderen
stam, waarmede a b o u d a h o ü k in oorlog is. Zelfs heeft deze
zieh laten ontvallen-, dat hij besloten heeft mij niet te laten ver-
trekken zonder dat ik eerst in zijne eischen heb bewilligd. Indien
het hem gelüst mij gevangen te houden en niet zonder een aan-
zienlijk losgeld vrij te laten, wat of wie zal hem zulks verhinderen ?
Zoo heeft de // woestijn-Koning” zieh dan reeds dreigementen
veroorloofd. En p e t e r , de onlangs zoo kloeke knaap, begint
thans bevreesd te worden. Geen nood mijn jongen ! gij hebt
mij laatst een te goed voorbeeld met uwe Bedouinen gegeven,
dan dat ik mij door het geblaf van zulk een ruwen bandiet
zou laten ontmoedigren.
— Maar wat moet ik dan a b o u d a h o ü k antwoorden? —
vroeg hij mij.
— Geen woord.
In den loop van den dag heb ik den Sjech slechts eenmaal
in de tent gehad. De oude zaak werd niet aangeroerd; maar
zijn gezigt had niets van dat vriendelijke, door den Heer d e
s a u l c y gemeld. Eindelijk tegen den avond kwam hij terug,
en na zijn geest door koffij en tabak in de regte stemming gebragt
te hebben, om zieh te ontlasten, begon hij:
— Mesikoum belcheir chawadsja! (gezegenden avond, Mijnheer!)
— de gewone introductie tot een nieuw onderwerp, in
de conversatie der Arabierea.
— Mesikoum belcheir, a b o u d a h o ü k !
Daarna volgde nogmaals de verzekering, dat de bedongene
som te gering was, met bijvoeging, dat hij als Sjech onmagtig
was, zijne Bedouinen voor zulk een gering bedrag, op zulk een
gevaarlijken togt uit te zenden.
Zijn betoog was welsprekend genoeg, vol gesticulatien en
met eene intonatie van stem zoo buigend en overredend, als
of hij aan een onzer hoogescholen de welsprekendheid had be-
studeerd.
En mijn antwoord?
Dat bleef achterwege.
De Sjech keek mij vragende aan. Ik ontmoette zijn oog met
de uitdrukking der grootst mogelijke onverschilligheid.
— Welnu, zeide hij tegen p h i l i p , vraag uwen Heer wat
zijn antwoord is?
—- Ik heb den Sjech gisteren avond alles omtrent dit punt
gezegd wat ik te zeggen had. Hem thans hetzelfde te herhalen
zou voor hem beleedigend wezen.
— Hem! hernam hij, en zag mij nog eens aan, terwijl
ik nog eens trachtte zijn uitvorsohenden blik,. met ceremoniele
koelbloedigheid te beantwoorden. Daarmede brak het gesprek
af, en, als of a b o u d a h o ü k moede was van den strijd om piasters,
zoo heeft hij zieh kort daarna zoo lang als hij was,ta~
melijk onhoffelijk, naast mij nedergelegd. Hij slaapt thans
rüstig voort. De andere Bedouinen schijnen hem niet te willen
stören, en zoo heb ik gelukkig tijd gevonden om u mijne ont-
moeting met deze rooversfamilien mee te deelen. Wat mij meer
afmat dan het dreigen van a b o u d a h o ü k , is een sirocco die
den geheelen dag gewaaid heeft en nn zijne verlammende uitwer-
king doet gevoelen. De lucht was grijs en nevelachtig, op-
droogend en verschroeijend in den hoogsten graad. Gelukkig
was de kracht van den wind niet hevig, zoodat de tent er niet
door werd nedergeworpen; maar als gij u de hevige koude voor-
stelt in Hebron nog eergisteren geleden, en heden die verengende
wärmte, dan zult gij u niet verwonderen over den.invloed
van zulk een groot en plotseling verschil op het gestel. Ik
moet mij echter met geduld wapenen, daar ik mij weldra in
nog veel warmer temperatuur zal bevinden.
JBij de putlen van ’‘Ar arah (Aroer) 31 Maart.
Den Heer zij dank, hier zit ik neder, rüstig en ongestoord,
op het grastapijt in de schaduw rnijner tent. Een moeitevol
gedeelte der reis is behouden en gelukkig volbragt. Zwaar was
het buitengemeen. Maar het is nu voorbij en ik heb voorbe-
dachtelijk de reis-etappe heden klein genomen, om vroegtijdig
de tent te kunnen uitspannen, mijn volk en mij zelven de
vereischte rust te verschaffen en om tevens den tijd te hebben