dat wij den weg opgingen naar Seiload in plaats van Seilonn.
Een pad, dat wij ons zelven tusschen de olijfboomen door naar
beneden maakten, bragt ons weldra tot onze karavaan terug,
die inmiddels met steenen was begroet geworden door eenige
baldadige berdersknapen op de hoogten. Dat mijn theologische
vriend mij de les opzeide, daar ik eerst hem vermaand had en
nu zelf was afgedwaald, kunt gij wel begrijpen. De moedwil
der herders had hem desniettemin getoond, van welke gezind-
heid de bergbewoners hier zijn.
W i l s o n heeft de aanmerking gemaakt, dat Dr. r o b i n s o n ’s
kaart Silo te noordelijk plaatst, en hij heeft gelijk. Silo ligt
een uur en een kwartier voorbij ’Ain Earamieh en 3 f uurs
van Beth-el. Het is niets meer dan een hoop ingestorte hui-
zen op eenen heuvel, die zieh aan het NO.einde eener kleine
vlakte verheft, eene vlakte van een half uur middellijns. Aan
het Z.einde van dit veld ligt het dorp Turmus-Aja. Aan den
voet van den &7o-heuvel staat, bij de rulne van een gebouw
dat de Moslems tot eene, moskee schijnen te hebben ingerigt,
een zware eik, van de zoogenaamde Sindiän soort, met tros-
vormige takken en kleine doornachtige blaadjes. Onder de
schaduw van dezen boom vleiden wij ons voor eene körte poos
neder. En is dit alles wat er van Silo overig is? Ja, dat moogt
gij wel vragen. Dit is alles, behalve nog de ruine eenerkerk,
op eene afzonderlijke hoogte tegenover den -ffifo-heuvel gelegen,
en door de inlanders //de moskee der zestigen” genoemd. W i l s
o n houdt het voor een gebouw van hooge oudheid. De muur-
stukken op den &7o-heuvel zelven zijn de overblijfselen van
een dorp uit den nieuweren tijd; men ziet de groote steenen
en pilaarstukken der oude dagen echter hier en daar tusschen
de andere bouwmaterialen opgebouwd.
Terwijl een van ons volk water ging halen aan de fontein,
een kwartier ten O. van Silo, in eene vallei, klom ik naar den
top des ruinenheuvels om hoeken te meten. Doch mijne poging
leverde weinig vrucht op; slechts drie of vier dorpen zag ik
op hunne hoogten boven de andere omringende bergen zieh
verließen, er-Ras, Kurriout, Zawieh en Äbou Lehauf. De Je-
ruzalemsche bergen waren hier in hunne purperkleurige scha-
duwtinten nog zigtbaar.
Onze Duitscher had intusschen een grooten schat opgedaan
voor zijne verzameling van gedroogde bloemen; en ik moet bekennen,
de grasbloemen waren hier zoo fraai en zoo menigvul-
dig, vooral in den omtrek van den grooten eik, dat ons allen
de lust bekroop, mede bloemen te verzamelen en de collection,
die wij van de vrienden te Jeruzalem tot aandenken
hadden meegeriomen met memorandums van nog andere oorden
van Ralestina te vermeerderen.
Silos ruinen gaven mij eenen weemoedigen indruk. En hoe
zou het anders mogelijk zijn bij de herinnering, dat dit de
hoog bevoorregte plaats was, waar de Arke Gods rustte onder de
tent der zamenkomst, nadat het land Kanaan aan de kinderen
Israels onderworpen was §* Voor de deur van de tent der zamenkomst
deelden e l e a z a r , de priester, en j o z u a , met de hoof-
den der vaderen van de stammen door het lot aan een iegelij-
en stam zijn erfdeel uit 2). Silo was de geestelijke hoofdstad
des rijks. Derwaarts ging Israel op om te bidden en te ofleren;
däär hadden de groote feesten des Heeren plaats 3); däär stortte
H a n n a hare ziel uit voor het aangezigt des Heeren, en de God
Israels gaf haar hare bede4) ; ddär kwam zij weder tot e l i en
zeide : //Och mijn heer! ik ben die vrouw, die hier bij ustond,
om den Heer te bidden. Ik bad om dit kind, en de Heer heeft
mij mijne bede gegeven, die ik van Hem gebeden beb. Daarom
heb ik hem ook den Heer overgegeven al de dagen, die hii
wezen zal; hij is van den Heer gebeden” 5); daär verscheen de
h e e r den jongeling s a m u S l en openbaarde hem Zijn woord 6).
Däär trok eens de Verbondsark de deur der tente uit, en __
met haar //verliet God den tabernakel te Silo, de tent,’die Hii
tot eene woning gesteld had onder de menschen. En Hij °-af
Zijne sterkte in de gevangenis, en Zijne heerlijkheid in de hand
der wederpartijders. En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde
en werd verbolgen tegen Zijne erfenis.” - Hij ontfermde zieh
weder. //Doch Hij verwierp de tent van j o z e f en den stam van
e f r a im verkoos Hij niet” 7). Ach Silo, Silo! ook gij werd, als
m n e h a s ’ zoon, een / / i k a b o d ” (de eere is geweken). Wat heeft
het met in van Gods aangezigt verworpen te worden! //Gaat
nu henen naar Silo,” zoo waarschuwt God in latere dagen zijn
volk //naar mijne plaats, die te Silo was, alwaar Ik mijnen
1) Joz. X V II I: 1. 2) Joz. XIX: 51; XXI: 2 ; X X II: 9. 3) ffigt. X X I: 19.
J p ’ aM' : 5> 36‘ 5> 1 Sam. I : 26—28. 6) 1 Sam. I l l ; 21.
7) Ps. LXX VIII: 59—61, 67; 1 Sam. IV.
H. 1 7