u al het voornaamste mee te kunnen deelen, wat ik gezien en
*r, «, . * ^ gast was van a b o u d a h o ü k .
- Dat ik niet zeer op mijn gemak was, in weerwil van het
onverschillige en glimlagchende gelaat, dat ik a b o u d a h o ü k
toonde, zal u niet verwondereu. Ik wist op Wien ik vertrouwde;
maar geloof te oefenen, kost altijd strijd, ook bij de meest vol-
komen overwinning. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik des
morgens vroeg, v<5or dat het naderende daglicht nog den slaap
in het Bedouinen-kamp had gestoord, mij op eene dubbele wijze
mijnen Heer en Yerlosser opdroeg. Daarna gevoelde ik mij ge-
sterkt, en mijn smeeken is tot hiertoe op eene bijzondere wijs
verhoord geworden.
Na het nuttigen van een haastig ontbijt liet ik opladen en
opzadelen. Alles was gereed: de muilezels en hun mukhari,
ieder op zijnen post, behalve a b o u d a h o u k .
Ik liet hem roepen en vroeg hem met de grootste bedaard-
heid naar de gidsen, waarvoor ik had gecontracteerd en beta-
ling gegeven. Hij antwoordde, mij reeds gezeg'd te hebben 5
dat de som te gering was, en dat hij mij niet wilde laten ver-
trekken, tenzij ik eerst aan zijnen eisch, nog 500 piasters toe
te geven, wilde voldoen.
En mijn woord a b o u d a h o u k hernam ik, is dit: Gij
hebt door uw’ agent met mij ten overstaan van den Metzellim
te Hebron gecontracteerd, en reeds de helft der betaling ont-
vangen. Desniettemin hebt gij gisteren en eergisteren getracht
en gedreigd om mij meer te laten betalen. Dat is wederregte-
lijk: dat is niet wat een regt geaard mensch, zal doen, en niet
wat gij tegenover de autoriteiten des lands moogt doen, al is
uw staat als Sjech van dezen Bedouinen stam ook nog zoo onaf-
hankelijk. Wilt gij nu u zelven er aan wagen, doe dan wat
gij goed vindt, laat mij onverrigter zake naar Hebron gaan,
houd mij gevangen, beroof mij, doe al wat u lust; maar weet
wel wat gij op uw eigen kop te huis brengt. Meer zeg ik niet.
De Sjech bromde eenige woorden in Zieh zelven, die ik niet
verstond, en stond een oogenblik rond te kijken. Geen won-
der, geen wolf laat ooit ongedwongen zijne prooi ontsnappen.
A b o u d a h o u k , zeide ik nog eens, ik heb geen tijd te
verliezen.
Beloof dan een baksjiesch, als • Tl . . gij de reis volbraOgt h"ebt, zeide hij.
— Ik beloof niets.
— J ’allah ! riep hij uit (kom aan, in Gods naam !), wacht
hier een oogenblik, ik zal u de gidsen bezorgen.
Tot op het laatste oogenblik had hij het er op laten aankomen.
Maar ook ik, en mijn Helper gaf mij de overwinning. Eenige
minuten later kwam de Sjech met vier arme Bedouinen voor
den dag, misschien de ärmsten uit het geheele kamp. Zij hadden
naauwelijks kleederen aan het lijf. Een oud lontgeweer hing
hun over den rüg ; maar meer voor parade dan voor nut. Twee
dezer zouden mij slechts tot Masada vergezellen en daarna te-
rugkeeren, het overige gedeelte der reis had ik met de twee
anderen alleen afteleggen.
Dit was niet het beschermende geleide, waarvoor ik had gecontracteerd.
— A b o u d a h o u k , gij weet het wel, uw hoofd is voor het
mijne, zeide ik.
— El-rasi, hernam hij, (mijn hoofd is u borg) tevens met
verzekering, dat onze reis geheel buiten het bereik lag van den
stam, die met hem in oorlog was, en dat daardoor alle gewa-
pende bescherming onnoodig was.
Zeker, ik had alle regt om deze schamele eskorte, als strij-
dig met het kontrakt, te weigeren; maar een strijd met a b o u
d a h o u k zou mij hoe lang wel niet hebben opgehouden, en
aan den anderen kant dacht ik, is het mij beter op Gods
beschermende hand alleen te rekenen, dan op drie of vier meer
gewapende Bedouinen. Dat a b o u d a h o u k in persoon te huis
zou blijven, wist ik vooraf; bedorven als hij was door andere
reizigers, was hij niet voor eenige weinige honderd piasters te
bewegen, eene reis van 8 dagen te ondernemen. Maar van zijn
lästig gezelschap ontslagen te zijn, was mij veeleer welkom
dan teleurstellend. Slechts deze opmerking kan ik niet terug-
houden : Is eene talrijke reis-eskorte onnoodig, zie dan welke
streken en listen de Bedouinen-Sjechs gebruiken, om reizigers
af te persen. Onverzadelijke gieren zijn het inderdaad, die te
meer op roof uit zijn, naar mate zij hunne listen beter zien
gelukken. Beizigers getroosten zieh deze soort van uitplunde-
ring, liever dan zooveel gehaspel om eenige weinige ponden
sterling te maken. Ja, maar alles ten koste en tot last van
degenen, die na hen komen, en die telkens meer en meer
door de Arabieren worden afgeperst. Geplaagd en bemoeijelijkt