zijn er veel lager; de afdaling kan hier dus niet zoo bezwaarlijk
zijn als in de meer zuidelijke wadi’s. Met het oog op deze
omstandigheden zal men ook gemakkelijk zieh, dat het längs
deze noordelijke Ohor-Wadi’s was, dat de vijandelijke legers
van Syrie of van het Oost-Jordaanland het gebergte van Israel
binnendrongen. Zelfs hunne krijgswagens vonden längs deze
valleijen toegang. En lees ik nu g id eo n ’s zegepraal over de
Midianieten in Rigt. YII nog eens aandachtig over, dan stel
ik mij, naar aanleiding van hetgeen ik in den vorm en loop
dezer valleijen zag, zijne overwinning en het vervolgen zijner
vijanden op de volgende wijze voor. // Alle Midianieten en Ama-
lekieten en de kinderen van het Oosten waren zamen vergaderd,
en zij trokken over, en legerden zieh in het dal van Jizreel”
(Rig. YI:33). G id e o n , door Gods Geest aangevuurd, roept. strij-
ders bijeen uit zijn eigen stam, zoowel als uit Äser, Zebuion
en Nafthaü; //en zij kwamen op, hem te gemoet.” (vers 35).
G id eo n aarzelt en twijfelt; maar wordt door het wonder van het
wollen vlies bekrachtigd. Nu trekt hij op met. 33,000 mannen en
legert zieh aan de fontein Harod (defontein bij Boursj-el-Ferra).
Het leger der Midianieten, de verzameling van het Israelitische
leger ziende, breekt op en trekt voorwaarts, gelijk blijkt
uit de uitdrukking: dat gid eo n , bij Harod gelegerd zijnde,
//achter den heuvel More, in het dal, het heirleger der Midianieten
had tegen het noorden” (Rig. Y I I : 1). Misschien was
de bergkom van Toubas of die van I%svr de plaats, waar zij
gekampeerd lagen, dien noodlottigen nacht, toen g id eo n tot
hen //afging.” Yan de 33,000 doet God hem slechts drie hon-
derd overblijven, en met deze zal groote verlossing worden bewerbt
//opdat zieh isra ö l niet zou beroemen, zeggende: mijne
hand heeft mij verlost.’’ De anderen keeren terug //een iegelijk
naar zijne tent; maar die 300 man behield hij. En hij had
het leger der Midianieten beneden in het dal.” (vers 8). G i d
eo n lag das met de drie honderd op eene hoogte, welligt de
hooge rotsrug, die de kom van wadi-Ferrd ten N. insluit en
van de kom van Toubas scheidt. De nacht komt. Gid eo n en
de zijnen naderen. Zij stellen zieh, een ieder op zijnen post,
rond om het leger. Hij geeft het teeken. De brandende fak-
kels, in kruiken verborgen', ontblooten zieh; de baznin doet zieh
hooren, en de kreet: Het zwaard van den Heer en van g id e o n !
Doodschrik overvalt nu de Midianieten: niemand weet wat er
gebeurt, en het zwaard des eenen keert zieh tegen den anderen.
Het gansche leger verloopt en vlugt. Ylugt? Waarheen? Naar
de Jordaan om hun land en hunne vastigheden te bereiken. En
längs welken weg? Door de valleijen, die het spoedigst naar
de Jordaan afvoeren. //Het leger vlugtte tot Beth-Sitta toe,
naar Tseredath, tot aan de grens van Äbel-Mehola boven Tab-
bathl (vers 33). Geen dezer vier plaatsen zijn met zekerheid
bekend. Abel-Mehola echter, gelijk de naamovereenkomst schijnt
aan te duiden, moet ergens in wadi-Maleh (of Melha) hebben
gelegen!). H iero n ym u s plaatst het 10 R. mijlen ten Z. van
Beth-Sean. Yolgens deze opgaaf zou Churbet-es-Sjouk wel met
de ligging van Abel-Mehola overeenkomen. Doch ik kan hier
slechts gissen, gelijk ook TabbatKs identificatie met Tamoun
niets meer dan gissing is. Zoo veel schijnt mij echter zeker
toe, dat het Midianitische leger, deels door de wadi ten O.
van Tamoun, maar vooral door wadi-Melha of Maleh gevlugt
is, den weg op naar Sukkoth, alwaar g id eo n hen achtervolgde
(Rigt. Y I I I : 5), aan gene zijde van de Jordaan. De veren of door-
waadbare plaatsen van de Jordaan, die den Midianieten benomen
werden tot aan Beth-bara (Rigt. Y I I : 24), zijn ongetwijfeld de
plaatsen geweest, waar men de rivier ook nog heden ten dage
oversteekt, ten O. en ten NO. van den uitgang van wadi-Maleh.
Sukkoth intusschen heeft voor mij eene zwarigheid, die ik nog
niet kan overwinnen. Het terrein namelijk, waarover wij de
Jordaan te gemoet reden, die läge, kale en woestliggende
heuvelen, vertoonde de fragmenten van eene stad. Haida
Sukkouth — (dat is Sukkoth) zeide onze gids, toen wij naar
gissing niet meer dan een half uur van de Jordaan waren ver-
wijderd. Yolkomen komt deze positie met de opgaaf van h ie -
ronymus overeen ; en ook Gen. X X X III: 17, in verband met
het voorafgaande in dat hoofdstuk en in hoofdstuk XXXII
schijnen mij Sukkoth aan de W.zijde van de Jordaan te plaatsen.
1 Kon. Y I I : 46 bevestigt zulks almede. Maar hoe dan hier-
mede Joz. X I I I : 27 en Rigt. '^111:4, 5 overeen te brengen?
In Joz. X I I I : 27 wordt Sukkoth genoemd als eene stad van
gad ; en volgens Rigt. Y I I I : 4, 5, zou men meenen te moeten
verstaan, dat g ideon eerst over de Jordaan ging en daarna te