overblijfselen van eene brug over de Jordaan, ongeveer 5
minuten gaans ten N. van de tegenwoordige plaats, waar de
overtogt plaats heeft op den weg van Nàblous naar es-Salt.
VeTgeefs trachtte ik deze ruïne nabij te komen; de Jordaan
verdeelt zieh hier in twee stroomen, die zoo digt zijn be-
groeid, dat het ons onmogelijk was ons eenen weg door de
moerassige wildernis te banen. Dit is ongetwijfeld de brug,
die m o l y n e u x vermeldt, den vijfden dag van zijnen Jordaan-
togt, tusschen Fath-allah en Seguia, namen, die ik echter bij
Sjech a b d e h onbekend vond. De Heer l y n c h geeft in zijne
sterk gekleurde beschrijving van de Jordaan en hare //afgrijs-
selijke watervallen,” — een verhaal dat, met het Journaal van
m o l y n e u x vergeleken, ons leert hoe wij de fantastische schil-
dering des Amerikaanschen zeeofficiers hebben te verstaan —
ook deze brugruïne op, met den naam van Jisr-Bamiëh, te-
vens berigtende, dat de brug van Romeinsche constructie is,
3 bogen heeft, waarvan er twee liggen nedergeworpen, en dat
de hoofdboog 15 voet spanning heeft. Indien de namen Bamiëh
en Surtabet of beter nog Sartabeh overeenstemming kunnen
hebben met //de stad Adam, die ter zij de van Sarthan ligt” x) ,
dan gevoel ik mij zeer geneigd, de ligging van Adam op
deze hoogte der Ghor te houden, en dan komt de berg Sartabeh,
die nagenoeg regt west van het punt der overtogt naar
es-Salt is gelegen, overeen met de positie van Sarthan. In
1 Kon. IV : 12 wordt gesproken van //het gansche Beth-Sean,
hetwelk bij Zartana ligt.” Men heeft gemeend, dat dit Zartana
identisch is met Sarthan, hetwelk in 1 Kon. VII : 46 nog
eens voorkomt als Zarthan, in welks nabijheid s a l o m o de
groote koperen werken deed gieten voor het huis des h e e r e n .
In de vlakte der Jordaan goot ze de Koning in digte aarde,
tusschen Sukkoth en tusschen Zarthan. Men heeft uit deze
plaatsen gemeend te moeten opmaken, dat Sarthan tusschen
Beisan en Sukkoth was gelegen; doch het woord Zartana in
1 Kon. IV: 12, moet niet verstaan worden, als alleen de stad
Sarthan, maar de geheele landstreek van Sarthan aan te duiden,
hetgeen klaar is uit hetgeen er bij staat //het gansche” Beth-Sean.
Daar nu de berg Sartabeh de meest in het oog loopende berg
is der geheele Jordaan-vlakte, is het gemakkelijk te verstaan,
dat het noorderdeel dier vlakte het land van Sarthan of Zartana
werd genoemd, hetwelk grensde aan het nog noordelijker
aanliggende gedeelte der Ghor, dat Beth-Sean tot hoofdplaats
had. Deskundigen hebben aangemerkt, dat het woord van den
oorspronkelÿken tekst, door Onze overzetters met //digte aarde”
vertaald, eigenlijk meent //de stad Adam, zoodat men 1 Kon.
VH : 46 zou behooren te lezen : //Adam tusschen Sukkoth en
tusschen Zarthan."" De vraag is : worden er ergens omstreeks
den berg Sartabeh oude ruïnen gevonden? En het antwoord
daarop is, ja. Vooreerst heeft de top van den Sartabeh de
ruine van een oud kasteel1) , waarschijnlijk de burg van de
eigenlijke stad Sarthan, die meer aan den voet moet hebben
gelegen, en ten anderen treft men in een stuk gronds, ter
zij de dezes bergs, digt bij den Jordaan, een terrein hetwelk door
de Bedouinen TJm-tail wordt geheeten, groote onde verspreide
bouwsteenen aan, die klaarblijkelijk vroeger tot eene stad hebben
behoord, zonder evenwel den oorspronkelijken naam behou-
den te hebben. Dit land TJm-tail, ligt iets zuidelijker dan de
Jisr-Bami'eh; doch op geen zeer grooten afstand. De positie
van Adam komt er mijns bedenkens wel meé overeen.
De schaduw der Jirdaan-boovaea. was eene kleine verkwikking
en het water van de Jordaan eene geringe verkoeling. Daarbij
waren wij er beschermd tegen den sirocco, en het water was
beider en doorwaadbaar, niet modderachtig en diep gelijk aan
de Badplaats der pelgrims. Slechts ééne hoedanigheid had
het niet ; het was niet koel, maar laauw, zoo als zieh denken
láat uit de hooge temperatura der atmosfeer. Nogtans, ik
geloof dat een half uur badens in de rivier mij dien dag voor
de noodlottige gevolgen der buitengewone hitte heeft bewaard.
Het water was mij nooit grooter weldaad dan toen. Onder het
naar huis rijden — naar de tent van Sjech a b d e h namelijk —
gevoelde ik er de günstige uitwerking reeds van. Mijn geest
scheen weder te komen; en hetzelfde ondervonden ook mijne
togtgenooten.
Wij bleven dien nacht in het kamp der Bedouinen over;
natuurlijk ik in mijne eigene tent, daar het slapen onder het
beschermende geitenharen tenten-kleed van Sjech a b d e h mij
van ongedierte zou hebben doen wemelen, eene plaag, die ik