als wel eene woordspeling- met den naam jo s a p h a t (d. i. //de
Heer zal rigten”). In de dagen der eerste Christenen nogtans
was de benammg jo s a p h a t ’s - ^ voor de Kedron-vallei reeds in
gebruik, en is het sedert gebleven. E o b in s o n , die soms in
zijne verwerping van al wat niet met zijne meening overeen-
komt, wat ver gaat, is ook hier voorbarig, als hij aan de val-
lei de identificatie met het Konings-dal uit de Schrift ontzegt.
W I l h a m s i) verwijst teregt naar het verband tusschen de Ko-
mngs-tumen aan het Z.einde der vallei en het Konings-dal
zelf, en naar den genoegzamen grond om de identificatie voor
beslist te houden. Hij spreekt bij die gelegenheid van eene
ontdekking,. die in 1842—43 in het zoogenaamde graf van
jo s a p h a t plaats vond, toen zekere pelgrim-priester daarvoorbij
kwam en eene versch gemaakte opening zag, waarschijnlijk
voor eene begraving bestemd. Hij trad het grafgewelf binnen
en vond een Hebreeuwsch manuscript op perkament fraai ge-
schreven. De voehtige graflucht had het echter zeer beschadiofl
en zelfs gedeeltelijk verteerd. In dien staat kwam er een stuk
van m handen van den Pater-Superieur van het Latijnsche klooster
te Jeruzalem, terwijl Mr. v o t in g , de toenmalige Britsche Consul,
zieh van een ander fragment wist meester te maken. De
perkamenten rol bevatte een gedeelte der Pentateuch en geleek
volkomen, zegt de berigtgever, op eene soortgelijke, die vroe-
ger gevonden is geworden onder de Joden van Cochin en die
door Dr. b u c h a n a n aan de Bibliotheek der Cambridge-Univer-
siteit werd geschonken.
Geenerlei licht evenwel verspreidde deze ontdekking over het
graf van jo s a p h a t en evenmin over de ten zuiden daarnevens
gelegene grafgebouwen van ja c o b u s en Za c h a r ia s , den zoon
van b a r a c h ia s 2). Ik behoef u deze graven niet te beschrij-
ven, die u reeds zoo herhaaldelijk elders zijn vertoond. Het
grafteeken van z a c h a r ia s is vol gegraveerd met de namen van
vele honderde Joodsche bezoekers. In strijd met de H. Schrift
wijst de Joodsche overlevering daar digt bij de piek aan, waar
de profeet zou zijn gedood.
Met deze praalgraven uit het verledene houdt de dooden-
wereld nog niet op. Van ABSALOM’s-^Äzar af tot aan het dorp
1) The Holy City 2. Edit. I I . dl. bl. 448 ete.
2) Matt. X X III: 35.
Siloam is de voet van den Olijfberg met graven bedekt —
graven uit den lateren en zelfs laatsten tijd; want sedert eeu-
wen is en blijft het een der groote, zoo niet de grootste der
wenschen van den naar Jeruzalem körnenden Jood, op deze
piek eene laatste rustplaats voor het stof te vinden. Ontko-
ming aan eenen staat na den dood, veel overeenkomst hebbende
met dien in het vagevuur van de Eoomsche kerkleer, en de
verzekening van een aandeel in de opstanding tot heerlijkheid,
zijn hetgeen de arme dwalende Jood zieh door een’ grafzerk
aan den voet des Olijfsbergs belooft. De steenen van het
voormalige Jeruzalem strekken er hem tot dekplaats voor zijn
gebeente. * .
Nog andere graven komen, als wij voortwandelen, onder ons
oog. Die donkere spelonken, sommige met kleine vierkante
openingen en loodregt afgehouwen zijwanden, wat zijn dat,
graven of woningen? Het zijn beide tegelijk, mijn vriend!
Oorspronkelijk eene rij van grafkamers, thans meestal tot woningen
gebezigd, niet minder dan de half verpuinde huizen die
daartusschen zijn gelegen. Dit is Siloam, tegenwoordig eene wäre
schuilplaats van allerlei slag van geboefte. Zoo veilig als het binnen
de 30 tot 50 voet hooge muren van Jeruzalem is, zoo onveilig
is het daar buiten. Daarom is het ook zoo gevaarlijk, den
nacht buiten de stad in zijne tent door te brengen, anders dan
met een talrijk gezelschap en behoorlijk van wachters voorzien.
Hoe jammer, niet waar? De poorten sluiten met zonsonder-
gang, en reeds moeten wij ons haasten om niet te laat te komen;
en hoe gaarne zouden wij hier in het eenzame van den
avond, ongezien en beschermd door het half duister, nog eene
poos hebben rondgedoold. Zie, hier zijn wij tot aan den ZO.-
hoek van den Oostmuur gevorderd, met eene langzame en geringe
afdaling, die van de St. sTEFANus-poort zuidwaarts
voortgaat. Wij. hebben nu het zuidelijke einde van den Olijfberg
regt over ons. De weg, dien gij daar beneden ziet, van
de brug over de Kedron längs Gethsemane en achter de rots-
graven van a b sa l om en z a c h a r ia s henen, wendt zieh om den
voet des Olijfbergs oostwaarts naar Bethanie, dat niet meer
dan een half uur van dit punt is verwijderd. Het ligt achter
den Olijfberg verborgen. De berghoogte, aan welks voet gij
Siloam ziet, heet de Berg der ergernis, omdat, zoo men zegt,
sa lom o aldaar aan zijne afgodsbeelden rookte. Achter dezen