jaren geleden, vdo'r nog de vulkanische actie haar bed in het
tedchm-meeT had ingezonken, is echter mogelijk.
Nog ¿ene opmerkmg: over de ligging der Zoutstad{Joz.XV: 62).
Het is uit den naam duidelijk, dat deze stad niet ver van den
Zoutberg heeft gelegen. De Heer de S. hangt ons een uitlokkend
tafereel op van de waterbronnen bij de ruinen van Dmbarrheg i)
. V00r ^ ou<^e Chamara houdt. Aan de gronden zijner
identificatie kan ik geen waarde hechten; wel echter aan zijne
ontdekking dezer fontein, de eenigste, die mij nabij den Zoutberg
is bekend als geschikt, om eene stad van drinkwater meé
te voorzien. Welligt heeft dus dáár de ZouMad gelegen. Den
steenhoop Lm-mzÓghal zag ik; maar ik durf hem niet voor den
bouwval een er stad of sterkte liouden, juist om het volkomen
gemís van water. Ook r o b i n s o n zwijgt over Um-mzÓghal ais
eene ruine stil.
Wat eindelijk j o z e p h u s en andere schrijvers van de //nog
zigtbare ruinen van Sodom en de andere steden” zeggen, heeft
geen anderen grond dan dat zij het // hebben hooren zeggen ”
Zonder een menschelijk wezen, uit de verte of van nabij, on-
e ooa te krijgen, reden wij längs den Zoutberg henen; nu
eens digt aan de zijde der door den regen in allerlei fantastische
vormen gekloofde zoutgevaarten, dan aan den kant van het
water, waar ik vergeefs hoopte de een of andere bijzonderheid
te ontdekken. De geisoleerde zoutpilaar van de Heer l y n c h
zag ik intusschen niet; althans niets wat met het door hem me-
egedeelde plaatje overeenkomt; maar sedert de Am. reizigers
hier waren kan de geheele zoutpilaar wel versmolten en afgere-
gend zijn naar het meer. Op zieh zelf staande zoutrotsen, door
het regenwater langzamerhand van den vasten berg gescheiden,
zijn er mtusschen bij meuigte. Dat een dezer geisoleerde rot-
sen l o t s vrouw zou zijn, zoo als het verhaal des Heeren l y n c h
doet veronderstellen, is buiten alle kritiek. Men ga slechts de
lokaliteit na, en- de wijze waarop deze natuurlijke monumenten
worden gevormd.
Buim een half uur voor dat men aan het einde van den Zoutberg
komt, ziet men tusschen zijne steile wanden den ingang
eener donkere spelonk. Een kleine waterstraal liep droppels-
gewijze over den bodem, die zoover ik bemerken kon, niet af-
1) Vol. 1 p. 258 Eng. editie etc.
daalde beneden den beganen grond; maar die integendeel, zoo-
als de Bedouinen mij verzekerden, vele mijlen ver onder het gebergte
door opklimt, nemende dit water zijnen oorsprong aan
den ingang van de boven in het gebergte gelegene wadi-Djurrah.
Doch het water was door zijne aanraking met de zoutmassa
volkomen ondrinkbaar, zoo zout zelfs als dat der Doode Zee,
werwaarts het afsijpelt. Al wat de grot ons dus aanbood, was
een half uur schaduw, die bij de drukkende hitte op hoogen
prijs werd gesteld. ’t Speet mij wel, dat wij om den langen
nog voor ons liggenden weg er niet langer konden vertoeven.
Plegtige rid, längs dit zilte strand! Al heeft het uiterlijke
der natuur dan ook niet de sombere, akelige tinten waarmede
de verbeelding den indruk van sommige reizigers heeft gekleurd,
toch is het gezigt der //verdorvene vallei,” de tegenwoordige
watervlakte tegen over den Djebel Usdoum,- op eene buitenge-
wone wijze treffend. De brandende wegzinkende aardkorst met
hare steden komt hier levendig voor den geest. Welk eene
uitgestrektheid gronds ! Welk eene verschrikkelijke getuigenis
van Gods heilige wrekende geregtigheid ! Maar welke plegtige
waarschuwing tevens, die van onzen Heer, jegens hen die zijne
woorden niet willen hooren, noch zijne discipelen willen ont-
vangen, welke tot hen gezonden zijn: //het zal den lande Sodom
en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan
hen 1). Aan Capernaum, de bevooryegte stad, werd dit oordeel3)
met nadruk voorgehouden en allen, aan wien de Heer, gelijk
als aan Capernaum, zijne krachten openbaart, worden er door
tot einstige overweging geroepen, hoe zij Gods genadegiften
waarderen. jesaia brengt daarom ook Israël zijne zonde tegen
licht en voorregten aan onder het oog met de woorden: //Zoo
niet de Heer der heirscharen ons nog een weinig overblijfsels
had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn, wij zouden
Gomorra gelijk zijn geworden 3).”
En wat w ij? -------------- wat w ij? ---------— >wat wij?
Een uur voorbij den Zoutberg, waar de Ghor langzaam begint
te rijzen, verlieten wij het diepgelegen dal en sloegen tusschen
scherp getande rotsgevaarten van zout, lava, steengruis, zwavel
maar hoofdzakelijk van witte mergelkalk ter regterhand, of west-
1) Matth. X : 15. Mark. VI : 11. Luk. X : 12.
2) Matth. X I .-24 3) Jes. 1 :9 .