de Arabieren el-Disan genoemd) een ontzaggelijk groote kolk is,
ruinx 50 Engelsche mijlen lang, en in het midden 1300 voeten
diep; dat het overige gedeelte van het meer, het zuidelijk water-
vlak, eene overstroomde vlakte is van omstreeks 10 mijlen lengte,
waarop thans 13 voet water staat op het diepst, terwijl op som-
mige plaatsen de plas zelfs geheel doorwaadbaar is. Het zoo
even gemelde schiereiland is door zijne hoogere ligging van
deze overstrooming gespaard gebleven. De geologische formatie
van het gebergte rondom de Doode Zee levert de duidelijkste
bewijzen op van eene allerontzettendste omwenteling, die de on-
deraardsche vuurkrachten hier hebben te weeOg Osr ebraDg t;' doch in
een zeer vroeg tijdperk van het bestaan der thans bewoonde
aarde. De omkeering van Sodom en Gomorra heeft daarmede
niets gemeens. Het zuidereinde der Jordaan-vlakte, zooals ze
de Schrift beschrijft Gen. X III, moet, toen l o t er zieh met
der woon vestigde, een meer hebben gehad, van } omtrek nage-
noeg gelijk aan de noordelijkste f gedeelte der Dooäe Zee. De
Joräaan waterde er in nit en bevochtigde het ten zuiden van
dit meer gelegene Siddim-dal, hetwelk daardoor, bij de tropische
hitte dezer diep ingezonken vallei, eene vegetatie vertoonde,
rijk en heerlijk //als de hof des Heeren.” Dat dit water vol-
komen zoet was spreekt van zelf, daar het anders dood en dor-
heid om zieh heen zon verspreid hebben gelijk als nu. In het
midden der vallei lagen de vier verwoeste steden Sodom, Gomorra
, Adama en Zebo'im en in het gezigt van Sodom, en vol-
gens Gen. X IX : 15—23 niet verder dan hoogstens een nur
afstands, was Zoar. //Ziet toch,” zoo pleit l o t met de gezan-
ten des Heeren //deze stad is nabij om derwaarts te vlugten” —
//maar ik zal niet knnnen behouden worden naar het gebergte
heen.” Een uur van de ruinen van Zoar op het schiereiland,
naar het W. gerekend, dat is in het midden van de Siddim-
vallei, moet dus de zondige stad gelegen hebben, en hare zus-
ters niet ver van haar verwijderd. //De vallei nu was vol lijm-
putten” (bitume-bronnen), zie Gen. X IV : 10. Toen l o t te
Zoar inkwam, //deed de Heer zwavel en vuur regenen over de
steden uit den hernel.” Een vuur van uit de lucht daalde ne-
der en ontstak de brandstof, waarmede de bodem was vervuld.
De steden. en al hare inwoners, ook het gras des lands, de
geheele vlakte kortom verteerde in den brand, zoodat a b r a h a m
des morgens vroeg naar Sodom en Gomorra uitziende //den rook
van het land zag opgaan, gelijk de rook eens ovens.” Hetont-
branden der bitume laag onder den beganen grond deed den
bodem eenige voeten inzakken. Het water van het groote meer
kreeg alzoo vrijen toegang over de vlakte en de plaats der ramp-
zalige steden werd er voor altijd möe bedekt. De geweldige
schok, door deze catastrophe aan de geheele omringende natuur
toegebragt, zal waarschijnlijk de losse aardlaag hebben afgewor-
pen, waarmede de zoutberg tot op dien tijd geheel moet zijn
bedekt geweest, daar zijne zoutdeelen anders de vegetatie in de
&VMm-vallei zouden hebben verwoest. Eenmaal echter de ont-
zaggelijke zouthoop ontbloot zijnde, heeft iedere regenbui het
eenmaal zoete meer eene hoeveelheid zout toegezonden, die nog
telkens wordt vermeerderd zoo lang de zoutberg bestaat. Welke
andere zelfstandigheden de door den brand geopende bitume-
kanalen nog daarenboven. aan het water hebben meegedeeld, is
door de analysen der Amerikaansche expeditie en van andere
geleerden ontdekt gewordenx) ; en het is wel bekend, dat ge-
durig stukken bitume op het water drijvende worden gevonden.
Is het mogelijk, dat het met zout thans zoo geheel oververza-
digde meer immer weer tot eene zoet-water zee worde hersteld ?
De Schrift schijnt mij toe zulks in Ezech. X LV II: 8 ^ 1 0 te
voorspellen, zelfs met bijvoeging in vers 11, dat // hare modderige
plaatsen en moerassen” (de overstroomde vlakte van Siddim) niet
zullen gezond worden, maar tot zout zijn overgegeveq. Ik durf
echter niet aangeven, in welken zin deze Schriftuurplaats moet
worden verstaan,
De hoogte metingen, door waterpassen en barometrische ob-
servatien gedaan, bewijzen, dat tusschen de Dooäe Zee en de
Dooäe Zee het land niet alleen weder tot het peil des Oceaans
opklimt, maar dat het zieh zelfs 800 voeten daar boven verlieft.
De veronderstelling van b t j r c k h a r d t , dat de Jordaan
zieh eertijds door de Siddim vlaJete en de wadi-Arabah in de
Boode Zee zou hebben ontlast, is door deze metingen voor goed
verworpen. De Jordaan zou om tot de Boode Zee te geräken
800 voeten en de 1300 voeten, die de Doode Zee beneden het
peil des Oceaans ligt, dat is dus 2100 voet, hebben moeten
klimmen. Dat de rivier dezen loop heeft gehad duizende van
1) Zie onder anderen: On the waters of the Dead Sea by Mr. th o r n to n , en
J. en w. h erapath e sq . , Edinburgh new philos. Journal vol. XLVIII 1850.