zigers in 1817 eenen hoop van 20 half verteerde schedels. Mij
zijn ze echter niet in het oog gevallen. Hoe belangrijk zou
het zijn om hier uitgravingen te doen — eene plaats van zoo-
veel gewigt in de oude geschiedenis! Doch om dit mogelijk
te maken, zou men met geene kleine magt gedekt moeten zijn;
want de geheele streek van Beisan is berucht om zijne plun-
derzieke en moordzuchtige Bedouin-bewoners, die een paarvreed-
zame oucLheidonderzoekers niet maar zoo rustig hun gang zou-
den laten gaan, als zij het wilden beproeven om in het puin
te doen delven.
Op den afstand van ongeveer 5 minuten gaans ten Z. van
den tel ligt het tegenwoordige dorp Beisan. Dit schijnt mij
toe van latere eeuwen te dagteekenen. Het heeft een klein
kasteel of fort, vierkant van vorm en met een toren voorzien.
Hier nabij stonden onze tenten, digt bij de beek die er längs
vloeit, en midden tusschen de weinige en schuwe httisgezin-
nen, welke het dorp thans bewonen. Zooals onze Nablousche
gids mij zeide, was dit eene kolonie van Egyptische Bedoui-
nen — als of Beisan altijd door vreemdelingen moest worden
bewoond, zelfs nu, nadat de naam Scythopolis reeds lang is ver-
dwenen. Wat dezen naam betreft, zoo verwijs ik u naar k it t e k’s
Erdkunde, 15. Theil p. 432, om bijzonderheden over zijnen
oorsprong te vernemen. Gij zult daar vinden, dat de berigten
der ouden spreken van eenen inval der Scythen, gedurende de
regering van Koning jo s ia , ten gevolge waarvan Beth-rsean
//het huis der rust” een nest der Scythen of Barbaren is geworden.
Als Scythopolis komt het reeds voor in het boek van
J u d it h I I I : 11 en 2 Mak. X I I : 30. W il l em van Tyrus spreekt
van Scythopolis als den aartsbisschopszetel van Balestina Se-
cunda, nadat de vesting, zoo als jo s e ph u s berigt, gedurende
de Bomeinsche overheersching door g a b in iu s was hersteld.
Toen sa la d in haar echter in 1183 verwoest had, na het jaar
te voren zijn hoofd gestooten te hebben in een vergeefschen
aanval op de vesting, werd de zetel van den aartsbisschop
naar Nazareth verlegd, en sedert dien tijd is Beisan al meer
en meer tot den puinhoop vervallen, dien het nu vertoont. De
natuur heeft er wel is waar hare rijkdommen behouden; maar
dewijl de hand der beschaving ontbrak, zijn die zegeningen verr
loren. De palmbossehen van Beistm, waarvan de ouden spreken,
zijn geheel verdwenen; de indigo-velden uitgeroeid, de tuinen
verwoest; de beken stroomen in wilde rigtingen naar alle kanten
henen en maken het land, in plaats van eenen lusthof,
gelijk het vroeger moet zijn geweest en gelijk het weder worden
kan, tot eene wildernis van onkruid en moeras. Hier en
daar ziet men nog de waterleiding van vroegere korenmolens;
maar het bedrijf staat er reeds eeuwen lang stil en het water
heeft reeds tijd genoeg gehad, om de kanten, waar längs het
henen stroomt, met zware brokken kalkbezinksel aan te zetten.
Ik sta bij zulke dingen in verbazing stil. Welk een zegen
kon al dit water aanbrengen! Blijkt het niet uit Josua XVII:
14—18, dat deze landstreek zoowel als het aangrenzende Gil-
ioa-gebergte met woud en bosch was bedekt ? En nu, wat is
er van al het geboomte overgebleven ? Geen enkele struik,
groot genoeg om schaduw te geven aan den vermoeiden reizi-
ger, die er onder zou willen rüsten. Eiders in het land, waar
water ontbreekt, zucht en zwoegt de bergbewoner tusschen de
kale rotsen bij het ploegen voor zijn brood. Watergemis is
däär de vloek, die op het land drukt. Hier is water meer dan
overvloedig, maar zegen brengt het niet aan; want een woest
en wreedaardig volk, zwervende roovershorden bewonen dit oord
en maken, dat de vreedzame landbouwer er geene rustplaats kan
vinden voor het hol van zijnen voet. En kan dan de regering
niets doen om deze rooversbenden te beteugelen en deveiligheid
der inwoners te verzekeren ? ledere andere regering dan de Turk-
sche zou reeds lang daartoe de vereischte maatregelen hebben
genomen; maar wat zal dit krachteloos en ongeregtig bestuur?
Neen, daarin ligt juist de jammerlijke en diep beklagenswaar-
dige toestand van dit eenmaal zoo bij uitstek gezegende land,
dat het eerst is verwoest en daarna gekomen onder den doo-
denden arm eener Mohammedaansche regering, opdat het zieh
nimmer meer uit zijne verwoesting zou oprigten. Nimmer?
Nimmer, tot op het oogenblik dat God zieh over Zijn volk
iseaSl en over Zijn land zal ontfermen. Dan echter zal de
arm Zijns heils zieh uitstrekken, als Hij de gevangenis van
jakob zal wenden en hen wederbrengen uit al de landen, waarin
zij verdreven zijn // opdat de gansche aarde wete dat Hij de heee
is.” Ja, mijn vriend! die groote waarheid ontmoet ik op al
mijne schreden, en menigmaal gaat er eene stille bede uit mijn
hart op, dat toch Christenen, die daartoe in de gelegenheid
zijn, zieh herwaarts mogten begeven en zieh met eigen oogen