cegeven, zoo kan ik mij toch niet vereenigen met degenen, die
beweren, dat het gezigt dezer dingen op den Christen weinig
indruk zon maken. Mij dunkt, zulke menschen moeten een
marmeren hart hebben, dat voor niets van voor het eigen ik
gevoel heeft. Of zij zijn door hun twijfelen en ongeloof zoo
stoisch geworden, dat ook het zijn op den eigen piek van
chbistus lijden en kruisdood hen niet meer kan bewegen. Of
anderen zijn mogelijk door de zonde tot zulk eenen nacht van
blindheid verdnisterd, dat het goddelijke licht hen niet meer
kan bereiken. Neen — zegt gij — mij dunkt, een oogenblik
van stille afzondenng op gindsche heilige piek moet ook den
meest verharden treffen en doen versmelten. Het vrome pelgrims-
gemoed moet er overstelpt worden en in stomme aanbidding
nederzinken voor die oneindige goddelijke lief de, die däär zoo
krachtig wordt gevoeld. In dat graf vooral moet het door merg
en been heeu dringen: //die om onze overtredingen is verwond,
om onze ongeregtigheden verbrijzeld; op wien de straf was,
die ons den vrede aanbrengt, door wiens stiremen ons genezing
is geworden.” O ! — zoo gaat gij al voort — ik verbeeld mij,
de gewaarwording, die ik zou ondervinden, indien mijnevoeten
op Q&lgotha's heuvel stonden, moet een voorsmaak zijn van
den hemel! De snoodste zondaar moet däär worden bewogen;
de ongeloovigste tot zwijgen gebragt. Ja, ik kan het u niet
zeggen, welke heilige gevoelens mij däär zouden doordringen,
als ik mij aan chbistus grafspelonk neder kon buigen! Hoe
onbeschrijfelijk levendig moet de geheele kruisdag met zijn
lijden, sterven en begrafenis daar voor de oogen treden! Hoe
moet de zondaar däär zijne schuld gevoelen! hoe moet zijn
hart met dankbaarheid worden vervuld, als hij door het zien
van al deze dingen met een onweerstaanbaar vermögen wordt
nedergetrokken op de heilige en met tränen besproeide rots! ”
_ Wat zal ik u op al deze dingen antwoorden? Zijt gij
nog zö6 blind, zou ik u willen vragen, nog zoo vreemd aan
het werk van den Heiligen Geest? Maar mijn vriend! hoe is
het mogelijk? Och, dat ik u nevens mij had gehad in gind-
schen afgodentempel, gij zoudt niet langer in uwe dwaling
zijn gebleven! Gij spreekt van den indruk, dien het gezigt
dier dingen op den Christen moet maken. Welke dingen? Het
graf, de rotsheuvel, de spelonk der kruisvinding ? Bedenk dan
toch, dat deze allen zoo met Ornamenten van marmer, koper,
zilver en verguldsel zijn bedekt, dat hunne oorspronkelijke ge-
daante er geheel onder is verdwenen. Zeker, indien iemand in
deze kerk werd gebragt, zonder te weten wat zij bevat, niets
zou hem zoo onwaarschijnlijk voorkomen, als dat hij zieh op de
plaats bevond van j e z u s kruisiging en begrafenis. Welken indruk
kunnen nu zulke dingen geven? Geloof mij, gij kunt u door
uwe verbeelding in uwe eigen woning, honderde mijlen van
Jeruzalem, eene veel duidelijker voorstelling vormen van Golgatha
en jo z e e ’s hof, dan hier in de kerk. Beschuldig dan
geen bezoekers der graf kerk van een koud hart, als zij er niet
in die mate en op die wijze werden bewogen, als gij meent,
dat gij u zoudt voelen aangedaan. Niemand zal voorzeker de
vrome Schotsche zendelingen Dr. b l a c k , Dr. k e it h , Mc. c h e v n e
en BONAß van koudvochtigheid of ongevoeligheid beschuldigen,
en zie hier wat deze mannen Gods van hun bezoek in de graf-
kerk hebben opgeteekend: //Wij bezochten heden de kerk van
het Heilige Graf, die, gelijk zoovelen gelooven, de plaats over-
dekt, waar onze Heer gekruisigd en begraven werd — een bezoek
, dat niets dan pijnlijke en walgelijke gewaarwordingen bij
ons opwekte. De beschrijving dezer plaats, die men gewoonlijk
in de reisbeschrijvingen aantreft, is volkomen juist; enwaarlijk
men moet zieh verwonderen, dat deze schrijvers met zooveel
naauwkeurigheid hebben te boek gesteld, hetgeen een ernstig
gemoed slechts als //wonderen der leugen” kan beschouwen. •—
//Het was zooveel als ons geduld slechts dragen kon, om al
de zoogenaamde heilige plaatsen onder het dak der kerk rond-
te gaan; wij allen gevoelden ons diep beschaamd en verontwaar-
digd door het gezigt van zulk een mengsel van dwaasheid en
heiligschennis. En ook de monniken schenen evenmin als wij
met eerbied voor dit heiligdom vervuld te zijn. Wie nog het
meest van ons gezelschap bewogen scheen was ib r a h im , onze
Arabische knecht, die ons herwaarts was gevolgd — Indien
Calvarie waarlijk binnen deze muren is besloten, dan heeft het
Pausdom al het mogelijke gedaan om de plaats van ’s Heilands dood
evenzeer onkenbaar te maken als zijn Persoon, Het werk, door
Immanuel volbragt, in zijne oorspronkelijke eenvoudigheid en
heerlijkheid ligt ver buiten den gezigtskring van de Eoomsche
kerk __ of zoo zij het ook al heeft doorgrond, dan verbergt
zij het voorbedachtelijk om zijne herscheppende en zaligma-
kende kracht. //In dewelke de god dezer eeuw de zinnen ver