
 
		maar,  tot  hunne  groote fpijt,  konden  zij  dien niet  
 vinden,  zoo  dat  zij,  na  veel  tijds  verfpild  en vier  
 o f  vijf  boomen  nedergeveld  te  hebben  ,  geheel  
 van  vermoeidheid  uitgeput,  naar  het  fchip  terugkeerden. 
 Den  vijf  en  twintigften  de  rivier  opgevaaren  
 zijnde,  vond  ik  eene  kano,  onzen  vrienden  den  
 Indiaanen  toebehoorende  ,  welke  wij  zedert  het  
 voorval  met  de  fchildpad  niet  gezien  hadden;  zij  
 hadden  dezelve  aan  enige manglesboomen  gebonden  
 gelaaten,  omtrent  eene  Engelfche mijl van het  
 fchip  en  ik  kon  aan  hunne  vuuren  zien  dat  zij  zig  
 ten  minden  zes  Engelfche  mijlen  regt  uit  landwaarts  
 in begeeven  hadden.7 
 Terwijl  de Heer b a nes   op  den zes  en  twintig-  
 ften wederom  het  land doorkruiste  om voorwerpen  
 van  Natuurlijke  Hiftorie  te  zoeken,  had  hij  het  
 geluk  een  dier  te  vangen  van  het gedacht der Opos-  
 fums  of  Buideldieren:  het  was  een wijfjen  en  hij  
 yong  met  hetzelve  twee  jongen:  wij  vonden  dat  
 het  zeer  veel  geleek naar  het aanmerklijk  dier  van  
 dat  gedacht,  dat  bu f f on  onder  den  naam  van  
 Phalanger  befchreven  heeft;  maar  het  is  egter  
 hetzelfde  niet.  B uf f on  meent  dat dit  gedacht  
 Amerika  bijzonder eigen  is;  maar  hierin vergist hij  
 zig voorzeeker en de Phalanger is,  gelijk p a l l a s   
 in  zijne  dieren-befchrijving  aangemerkt  heeft,  
 waarfchijnlijk  zelf  een  inboorling  van  de Oost-In-  
 dieën,  alzoö  het  dier,  dat  de Heer ban ks  vong, 
 naar 
 naar  hetzelve  geleek  in  het  buitengewoon  maakzel  
 zijner voeten,  in  het welk  het  van  alle  andere  gedachten  
 van  dieren  verfchilt. 
 Den zeven  en  twintigften  fchoot  de Heer c o  r e  
 een  Kanguroo,  die  met  v e l,  kopen  ingewanden  
 kgt  en  veertig  ponden  woog.  Bij  nader  onderzoek  
 bevonden wij  egter dat  dit  dier  nog  niet  volwasfen  
 was,  alzoo  de  agterfte  kiezen  nog  niet  gevormd  
 waren.  Wij  maakten  hem  des anderen  daags klaar  
 voor  ons  middagmaal;  maar  bevonden,  tot  onze  
 groote  fpijt,  dat  hij  veel  flegter fmaakte  dan  die,  
 welken wij  te  vooren  gegeeren  hadden. 
 De  wind  bleef uit  dezelfde  ftreek met  dezelfde  
 kragt waaien  tot  den  negen  en  twintigften des morgens  
 ten  vijfuuren,  wanneer het  ftil wierd;  kort  
 daarop  kwam  ’er  een  zagt  land - windjen  op  en,  
 alzoo  het nu  omtrent  twee uuren  geëbt  had,  zond  
 ik  eene  floep  uit,  om  te  zien  hoe  veel  water^’er  
 op  de  baar ware; middelerwijl  'ligteden  wij  het anker  
 en  maakten  alles  gereed  om  in  zee  te  loopen.  
 Doch  toen  de  floep  terug  kwam,  berichtede  de  
 officier  dat  ’er  flechts  dertien  voeten  water op  de  
 baar  was  ,  dat  zes  duimen  minder  was  dan  het  
 fehip  diep  gong.  Wij  waren  dan  genoodzaakt  
 weder  ten  anker  te  koomen,  en  de  zee-wind  omtrent  
 agt  uuren  weder  opkoomende,  lieten wij alle  
 hoop  vaaren  van  dien  dag  te  zullen  kunnen  zeilen. 
 Wij  hadden  frisfe  koelten  uit  het  Z.  O. metmis-  
 L   3  tig