Wij vonden de zee hier op veele plaatfen met een
bruin fchuim bedekt, zoodanig als de matroozen
gewoonlijk kuit noemen. Toen ik het eerst,zag
was ik ongerust, vreezende dat wij tusfchen banken
waren; maar, peilende, vonden wij dezelfde
diepte als op andere plaatfen. De fchuim wipfd
door de Heeren b a n k s en s o l -a n d e r onder-
?ogt, maarzij konden niet bepaalemwat het ware:
het beftond uit ontelbaare kleine deeltjens, niet
meer dan eene halve lijn lang, die, voor het mi?
kroskoop gebragt, elk uit dertig of veertig buis_-
jens fcheenen te beftaan en elk buisjen was door
zijne geheele lengte door kleine tusfehenfchotten
in veele celletjens verdeeld , gelijk de buisjens
van de conferva of flap: zij onderftelden dat dezelve
tot het groeiend rijk behoorden, omdat zij,
verbrand wordende, geene reuk van zig gaven,
welke naar die van eene dierlijke zelfftandigheid
geleek. Wij hadden hetzelfde verfchijnzel op de
kusten van Brazil en Nieuw Holland waargenoor
men, maar nooit op eenen aanmerklijker afftand
van land. In den avond zweefde een klein vogel -
tjen om het fchip; des avonds gong het in .het
wand zitten en wierd gevangen. Het bleek even
dezelfde vogel te zijn , welken d a m p ie r be-
fchreven, en van welken hij eene ruuwe afbeelding
gegeeven heeft onder den naam van een Stern uit
Nieuw Holland. Ziet zijne Reizen Deel III. p,
98. Plaat van de vogelen Fig. 5 . . . . t
Wij bleeven noordwaarts ftevenen met eene frisfe
koelte uit het Z. t. O. en Z. O. tpt zes uuren .des
avondshebbende onderrusfchen zeer qnregel-
maatige diepten, terwijl dezelve in eens van vier
en twintig vademen tot zeven vademen veranderde.
Ten vier uuren hadden wij het land uit den top
van de mast in het N .W . £ N. gezien; het fcheen
zeer laag te zijn en van W. N. W. tot N. N. O.
te flrekken, op den afftand van vier o f vijf mijlen.
Wij loefden nu op tot zeven uuren , toen wendden
wij en ftuurden zuidwaarts tot twaalf uuren, wanneer
wij voor den wind wendden en noordwaarts
ftuurden tot vier uuren ’s morgens; toen wendden
wij den boeg van land tot den dageraat,;wanneer
wij wederom land zagenven ’er N. N. W. regt
naar toe hielden, met eene frisfe koelte uit O. t. Z.
Onze diepte was , geduurende den nachi; , zeer
onregelmaatig van ze ven tot vij f vademen , eensklaps
van diep tot ondiep veranderende en van ondiep
tot diep , zonder in het minfte met onzen
afftand van het land overeentekoomen. . Des morgens
ten half zeven uuren was een klein laag eiland
, dat omtrent eene mijl yan het groot jand
lag, vijf Engell'che mijlen N. t. W. van ons.; dit
eiland ligt op 13' Zuider Breedte en op a a i3
25' Wester Lengte en ik vind het op de kaarten
met de naamen van Bartholomeus en JV'hermoyfen
getekend. Wij ftuurden nu N. W. t. W ., W. N.
w . , W. t. N ., W, t, Z. en Z. W. t. W ., zoo als