vrouwen zagen wij niet dan van verre; want, als
de mannen de rivier over kwamen , wierden zij
altoos agter gelaaten. De mannen waren hier en
elders van eene middelbaare geflalte en over het
algemeen wel gemaakt, net van lijf en leden en
zeer flerk , werkzaam en vlug : hun gelaat was
niet zonder enige uitdrukking en hunne Hemmen
waren merklijk zagt en verwijfd.
Hun vel was overal zoo met vuilbefmeerd, dat
het zeer bezwaarlijk was te zeggen van welke kleur
zij waren: wij beproefden dikwijls die korst, door
het wrijven met natte vingeren , wegteneemen,
maar wij konden dit niet gedaan krijgen. Met
dit vuil bedekt gelijken zij bijna zoo zwart als een
Neger en, volgens hetgeen wij best hebben kunnen
ontdekken, is hun vel zelf van de kleur van
l’oet, of die gemeenlijk chocolaat-kleur genoemd
wordt. Hunne trekken zijn verre van onaangenaam
te zijn, hunneneufen zijn niet plat en hunne
lippen niet dik; hunne tanden zijn wit en gelijk
en hun hair is natuurlijk lang en zwart; het is
egter gewoonlijk kort afgefneden; het is over het
algemeen fluik, maar fomtijds is het enigzins gekruld
; wij zagen geen eenen of zijn hair was verward
en vuil, fchoon zonder olie of v e t, en tot
onze groote verwondering vrij van ongedierte.
Hunne baarden waren van dezelfde kleur als hun
hair en digt en dik: zij laaten die evenwel niet
lang groeijen. Een , welken wij op eenen dag
met
met zijn baard wat langer dan zijne makkers gezien
hadden, zagen wij den volgenden dag met
denzelven wat korter, en wij vonden, bij onderzoek,
dat de einden der hairen afgebrand waren: uit
dit geval en omdat wij nooit een fcherp werktuig
in hunne handen gezien hadden, beflooten wij dat
en het hair en de baard kort gehouden wierden door
dezelve te zengen.
Beiden de kunnen gaan, gelijk ik reeds heb aangemerkt,
moeder naakt en fchijnen niet meer gevoel
van onbetamelijkheid te hebben in het ont-
blooten van het gantfche lijf dan wij gevoelen in
het bloot draagen van onze handen en aangezigten.
Hun voornaamfle opfchik is het been, dat zij door
het kraakbeenig tusfchenfchot van de neusgaten
fteeken: welke verkeerde fmaak hen dit voor een
fieraad konde doen houden, of wat hen konde aanzetten
, voor zij het gedraagen hadden of hadden
zien draagen, de pijn of het ongemak te lijden,
dat ’er noodwendig mede verzeld moet gaan, is
misfchien voor het menschlijk verfland niet te be-
paalen; naardien dit been zoo dik is als een’s men-
fchen vinger en tiisfchen vijf en zes duimen lang,
fteekt het geheel dwars voor het aangezigt en flopt
de neusgaten zoo volkoomen toe, dat zij genood-?
zaakt zijn hunnen mond wijd open te houden om
adem te haaien en zoo fnuiven, als zij fpreeken
willen , dat zij naauwlijks verflaanbaar zijn zelfs
YQQr malkanderen. Onze matroozen noemden het
gfaP