trapganzen, maar fchoot ’er geene:, noch andere
.vogelen, dan enige van de fchoone lorys, die wij
in Botanie Baai gezien hadden. De Heef gore
en een van de. kade tten, dié op verfchillende plaat-
fen geweest waren , zeiden dat zij de Zemmerï vati
Indiaanen digt bij zig gehoord, maar dat zij geene
gezien hadden -: het land fcheen over het algemeen
zandig en dor en, van zoet water ontbloot zijnde ,
kan men niet onderzeilen dat ’er enige inwoone-
ren gezeten zijn. De diepe water- kuilen , die
door Zroomen , welke van de bergen koomen,
uitgehold waren, bewijzen dat de regens in fom-
mige jaargetijden hier zeer overvloedig en zwaar
moeten zijn.
Het kanaal, waarin het fchip, lag, noemde ik
Dorflig Kanaal, omdat het ons geen zoet water
opleverde. Het ligt op 2a° 10, Zuider Breedte
en op 2,iop 18' Wester Lengte en kan gekend
worden aan eene groep-kleine eilanden , die on*
der den wal liggen, pp den afZand van twee tot
vijf mijlen , in de flrekking van N. W. en aan
een andere groep eilanden, die regt voor hetzelve
liggen, tusfchen drie en vier mijlen verre in zee.
Boven elke der punten, die den mond uitmaaken,
is een hooge ronde heuvel; die aan het N. W. is
een fchier eiland, ’t welk bij hoog water door de
zee omringd is: zij zijn beiden Zeil en liggen omtrent
twee Engelfche mijlen van malkanderen. In
dit kanaal is goéde gelegenheid om te ankeren in
ze«
zeven , zes, vijf en vier vademen, en zeer ge-
fchikte plaatfen om een fchip te krengen , daar
met de fpring-getijën het water niet minder dan
zestien of agttien voeten rijst en daalt. De vloed
begint bij nieuwe en volle maan omtrent ten elf
uuren. 'Ik heb reeds aangemerkt dat hier geen zoet
water is en wij konden ook geene andere verver-
fchingen bekoomen ; wij zagen twee fchildpad-
den, maar wij konden geene van beiden vangen;
wij vongen ook geen’ visch noch wild gevogelte,
uitgezonderd enige weinige kleine land-vogelen;
wij zagen wei dezelfde foorten van water-vogelen
als in Botanie B a a i, maar zij waren zoo fchuuw,
dat wij hen niet binnen fchoot konden krijgen.
Naardien ’er dan niets was dat mij aanlokte om
langer op deeze plaats te verblijven, ligtedeikden
een en dertigZen Mey, ’s morgens ten zes uuren,
het anker en liep in zee. Wij Zevenden N. W.
met eene frisfe koelte uit het Z. Z. O. en hielden
het buiten om de groep eilanden, die langs de kust
liggen en ten N. W. van het Dorstig Kanaal, al-
zoo het niet veilig fcheen tusfchen dezelve en het
groot land door te vaaren: wij zagen te zelfden
tijd veele eilanden die verder in zee lagen en zig
uitZrekten zoo verre wij zien kónden: terwijl wij
in deeze koers Zevenden, was onze diepte tien,
agt en negen vademen water. Op den middag lag
de Westlijke punt van het Dorstig Kanaal, die
ik Kaap Bier noemde, Z. 36 O. op den afZand
III. Deel, F ’ van