dan drie honderd en zestig mijlen gezeild te hebben
, altoos een’ man in de rusten hebbende die
het lood wierp, zonder eene minuut tusfchenpoo*
zing, dat misfchien nooit aan enig ander Tchip gebeurd
is, bevonden wij ons in eene open zee met
diep water en genooten eene opgeruimdheid, die
wij zoo wel aan onze voorleden gevaaren als aan
onze tegenswoordige veiligheid hadden toe te fchrij-
ven; egter deeden ons dezelfde golven, die óns
door haare deining overtuigden dat wij geene klippen
of banken te vreezen hadden, ook zien dat
wij niet gerustlijk hetzelfde vertrouwen op ons
fchip konden Hellen als voor het gefloten had;
want de flooten, die het kreeg, maakten de lekken
zoo veel grooter, dat het niet minder dan negen
duimen water in een uur inkreeg, hetwelk,
den Haat onzer pompen en de reis, die ons nog te
doen Hond, in aanmerking genoomen zijnde, een
voorwerp van ernflige huiverigheid geweest zoude
zijn voor volk, dat niet zoo kort geleden in zulk
een hagchelijker gevaar geweest was.
De doorgang of het kanaal, door hetwelk wij
doorbet rif in de open zee voeren, ligt op i4°32'
Zuider Breedte en kan altoos gekend worden aan
de drie hooge eilanden binnen hetzelve, welke ik
de Rigting Eilanden genoemd heb, omdat een
vreemdeling, door middel van dezelve, eenenveili-
gen doortocht door het rif geheel tot het vastland
vinden kan. Het kanaal ligt drie mijlen N. 0 . 1N.
van
van Hagedis - E iland, is omtrent een derde
yan eene Engelfche mijl breed en heeft niet meerder
in lengte. Hagedis Eiland, dat, gelijk ik hier
boven aangemerkt heb, het grootst en noordlijkst
van de drie is, verleent eene veilige anker-plaats
onder de noord-west-zijde, zoet water en brandhout.
De laage eilanden en banken, die tusfchen
hetzelve en het groot land liggen, hebben overvloed
van fchildpadden en visch, die waarfchijn-
lijk in alle jaargetijden kan gevangen worden,
uitgezonderd wanneer het weder zeer flormachtig
is , zoo dat ’e r , alles in aanmerking genoomen
zijnde, misfchien op de geheele kust geene beter
plaats is voor fchepen om zig te ververfchen dan
dit eiland. En voor ik het verlaat moet ik aanmerken
dat wij op hetzelve, zoo wel als op het
flrand in en omtrent Endeavour - Rivier, bamboezen
, kokos-nooten en puim-Heen vonden, gelijk
ook de zaaden van planten, die geene voortbrengzelen
van dit land zijn en welke men moet
onderflellen dat door de pasfaat-winden uit het
oosten aangevoerd worden. De eilanden , die
door QuiRos ontdekt zijn en die Aufiralia del
Espiritu Santa genoemd worden, liggen in deeze
parallel, maar hoe verre oostwaarts \an nu niet
bepaald worden: op de meeste kaarten worden zij
op dezelfde lengte met dit land geplaatst, dat hij,
gelijk uit zijne reisbefchrijving, die in het licht
gegeeven is, blijkt, npoit gezien heeft; want daar
i wor