Den agt en twintigften gong de Heer ba nks
men enige van het volk het land in, om hun de
plant te toonen, die in de Engelfche West-Indieën
Indim Kale (Caraïbilehe Kool?) genaamd wordt
en die ons voor groente diende. T u p i a had de
wortelen van de Coccos veel verbeterd, door dezelve
lang in een oven , op de wijze van zijn land,
te laaten bakken, maar zij waren zoo klein, dat wij
het der moeke niet waerdig achteden voorraad voor
het fchip van dezelve medeteneemen. Zij vonden
op hunne wandeling eenen boom , waarin men
keepen gemaakt had, om ’er met gemak in te kunnen
klimmen, op dezelfde wijze als die, welke
wij in Botanie Baai gezien hadden: zij zagen ook
veele nesten van witte mieren, welke naar die in
de Oost-Indieën gelijken, de fchadelijkfte infek-
ten op de waereld. De nesten waren van gedaante
als pyramiden, van enige duimen tot zes
voeten hoogte, en gekeken zeer veel naar die
fteenen in Engeland, welke men zegt dat overblijfzelen
van de Druïden zijn, De Heer g o r e ,
die deezen dag ook vier of vijf Engelfche mijlen
het land in was geweest, verhaalde -dat hij voetklappen
van raenfehen gezien had en dat hij dieren
gefpoord had van drie of vier verfchillende foor-
ten, maar hij was zoo gelukkig niet geweest van
tnensch of dier in het oog te krijgen.
Den negen en twintigften, ten. twee uuren na
middernacht nam ik, met den Heer g r e e n , eenen
uituitgang
van den eerften wagter van Jupiter waar;
de tijd was alhier 2U 18' 53 Y hetwelk voor de
Lengte van deeze plaats 2140 4a' 30" W. opleverde
en voor de Breedte i.5P 26' Z. Met het aan-
breeken van den dag zond ik de floep wederom
uk met den zegen en in den agtermiddag kwam zij
terug met zoo veel visch, dat ik in ftaat was eiken
man anderhalf pond te geeven. Een van de adelborsten
, een Amerikaan , die met zijnen fnap*
haan uit geweest was, verhaalde dat hij eenen wolf
gezien had, even zoodanigen als hij gewoon was
geweest in zijn eigen land te zien , era dat hij
op denzelven gefehoten, maar hem niet gedood
had. ,
Des anderen daags’smorgens, zond ik, aange-
moedigd door de goede vangst van den voorigen
dag, de floep weder uit om den zegen te trekken
en eene andere bende volks gong groenten plukken:
Ik zond ook enige van de jonge heeren uit
om eene kaart van de haven te maaken en ik zelf
klom op een’ berg , die over de zuidlijke punt
ligt, om in zee te zien. Het was op dien tijd laag
water en ik za g, met groot verdriet, on tallijke
zand - banken en droogten, overal in allerigtingen
langs de kust liggende. De naaste lag omtrent
drie of vier Engelfche mijlen van den wal , de
verfte ftrekte zig zoo verre ik met mijnen verrekijker
zien kon en veele ftaken maar even boven
het water uit. Daar was enige fchijn van acne
I a ope