meeren , daar de fcheeps-behbeften gelegd waren
; toen gongen wij aan het werk om die
inteneemen en om het fchip in ftaat te ftel-
len om zee te kiezen. Deezen dag ftak de Heer
Banks naar de andere zijde van de haven over,
daar h ij, terwijl hij langs een zandig ftrand wandelde,
zeer veele vrugten vond, en veele van de
zoodanige, van welke bij de planten in dit land
niet gevonden had: daar waren onder andere enige
kokosnooten, welke, volgens het zeggen van
t ü p i a , geopend waren door eene foort van krab,
die wij naar zijne befchrijving dezelfde meenden
te zijn, die door de Hollanders d Beurs- Krabbe
genoemd wordt en welke wij in deeze zeeën niet
gezien hadden. Alle de zelfftandigheden van.ge-
wasfen afkomftig, welke hij hier vond, waren
omkorst met voortbrengzelen van de zee en met
lepaden bedekt, een zeeker teken dat zij vanverre
a f , over zee , gekoomen waren, en, alzoo de
pasfaatwinden regt op de kust aan waaien, waar-
fchijnlijk van Terra del Espirito Santo, van welke
ik hier boven reeds heb gewag gemaakt.
Den volgenden morgen vertrok de Heer
banks met den luitenant gore en drie mannen
in eene kleine floep de rivier op, met voorneemen
om een tochtjen van twee of drie dagen te doen,
om het land te bezien en om enige van de dieren
te fchieten, welke wij zoo dikwijls van verre gezien
hadden.
Des
Den zevenden zond ik den Stuurman wederom
uit om tusfchen de banken te peilen, alzoo het
bericht, dat hij mij gebragthad, van eemkanaal,
in geene deelen voldoende tvas en wij befleedden
het overige van deezen dag en den voormiddag van
den volgenden met visfchen en andere noodzaak-
lijke bezigheden.
Omtrent vier uuren in den agtermiddag keerde
de Heer ba nks met zijn gezelfchap terug en gaf
ons verflag van hunnen tocht. Omtrent drie mijlen
door moerasfen en tusfchen manglesboomen
voortgegaan zijnde, gongen zij het land in, dat
zij bevonden maar weinig te verfchillen van hetgeen
zij te vooren gezien hadden: zij vervolgden
dan hunnen tocht de rivier o p , die eindelijk tot
een eng kanaal vernaauwde en die hier bepaald
wierd niet door moerasfen en manglesboomen,
maar door fteile kanten, die met boomen van het
allerfchoonfte groen bezet ftonden, onder welke
die was, welke in de West-Indieën Mohoe ge-
ndemd wordt; het is de lindenbladige Hibiscus,
Hibiscus tiliaceus* het land van binnen was, over
het algemeen, laag en dik met lang gras bedekt;
de grond was zoodanig dat hij groote vrugtbaar-
heid beloofde, indien men denzelven beplantte en
verbeterde. Deezen dag zag t u p i a een dier, dat
de Heer b ank s , volgens zijne befchrijving, voor
eenen wolf hield: zij zagen ook drie andere dieren
, maar konden geene derzelve vangen of doo-
I 5 den*