Den negentienden ’s morgens gong ik aan wal
met den Heer b ank s en verfcheiden van de officieren
en heeren, om den Koningeen tegenbezoek
te geeven ; maar fmijn voornaamst oogmerk was
enige van de 'buffels, fchaapen en hoenderen te
koopen, welke men ons gezegd had naar hetftrand
gebragt te zullen worden. Wij waren zeer fpijtig
te zien dat ’er niets gedaan was om deeze belofte
te vervullen; wij gongen egter naar het ftadhuis,
dat, met nog twee of drie andere huizen, door de
Nederlandfche Oost-Indifche Maatfchappij was gebouwd
en die van de overige onderfcheiden waren:
door twee Hukken hout, naar een paar koehoornen
gelijkende, van welke een op elk eind
van de nok opgerigt was en dit was zeekerlijk wat
de Indiaan bedoeld had met zijne vingeren over
elkanderen te kruisfen, fchoon onze Portugees,
die een goede katholijk was, het teken voor een
kruis aanzag, hetgèen ons had doen denken dat
de volkplanting aan zijne landslieden toebehoorde.
Hier vonden wij. den Heer l a n g e en den Ko-
ning, wiens naam a ma d o cho lomi d j a r a
was, verzeld van veele van de aanzienlijkfte. Wij
zeiden hun dat wij in de floepen verfchillende foor-
ten van goederen hadden, welke wij voorftelden
te verruilen voor de ververfchingen , welke zij
’er ons voor geeven wilden en verzogten verlof
om die aan land te brengen, hetwelk toegeftaan
zijnde, wierden zij terffond aan den wal gebragt.
Toet*
Toen tragteden wij omtrent den prijs van de buffels,
fchaapen, varkens en andere gerieflijkheden
overeentekoomert, welke wij aanbooden te willen
koopen, en welke wij in geld zouden betaalen;
doch zoo dra hier van gefprooken wierd, verliet
Ons de Heer l a n g e , zeggende dat dit met de
inboorlingen bedongen moest worden : hij zeide
egter dat hij eenen brief van den Gouverneur van
Concordia, op Tmor ontvangen had, welkers in-
houd hij ons zou mededeelen, als hij weerom kwam.
Alzoo het nu reeds laat in den morgen was en
wij zeer ongaerne weder naar boord wilden gaan
en gezouten kost eeten, daar wij aan land van zoo
veele lekkernijen omringd waren, verzogten wij
Zijne Majefteic de vrijheid van een klein verken
en wat rijst te moogen koopen en zijne onderdaa-
nen te mogen gebruiken om dezelve voor ons klaar
te maaken. Hij antwoordde zeer gunftig dat, zoo
wij eeten lusteden, dat door zijne onderdaanen
klaar gemaakt was, ’t welk hij naauwlijks kon ge-
looven, hij de eer zoude hebben ons te onthaalen.
Wij betuigden hem onze dankbaarheid en zonden
terffond naar boord om drank te haaien.
Omtrent vijf uuren Was de maaltijd klaar; hij
wierd opgedischt in zes en dertig fchotelen, o f
liever mandjens , bevattende beurtelings rijst en
fpek, en in drie aardewerks bakken met het nat,
waarin het fpek gekookt was: zij wierden op den
yloer gefchikt en daar wierden matten voor ons
rond