
 
		wal  af  toe  twee  uuren  en  toen  wendden  wij  en  
 hielden  naar  land  tot  zes  uuren,  wanneer wij  het  
 tot  op  minder dan  vier  of vijf mijlen genaderd waren, 
   op  Welken  afftand  wij  vijftig  vademen water  
 hadden.  De  einden  van  het  land  ftrekten  van  Z.  
 28  W.  tot  N.  25°  30'  O.  Nu  wendden  wij  en  
 hielden  van  land  af  tot  twaalf  uuren,  toen  wij  
 weder  wendden  en  weder  naar  land  hielden  tot  
 des  morgens  ten  vier  uuren,  wanneer  wij  een*  
 gang  van  land  afdeeden  tot  dat  de  dag aankwam  
 en  geduurende  allen  deezen  tijd  gongen wij meer  
 agter  dan  vooruit,  door  de  veranderlijkheid  van  
 de winden.  Wij  bleeven  op  den  afftand van  vier  
 o f  v ijf Engelfche  mijlen  van  den  wal  tot in  den  
 agtermiddag,  wanneer  wij  het  land  tot  op  twee  
 Engelfche mijlen  naderden  en  toen  liet  ik  de  pinas  
 en  de  jol  uitzetten  om  te  tragten  aan  land  te  
 gaan,  maar  de  pinas  was  zoo  lek  dat  ik  genood*  
 zaakt  was  haar  weder  binnen  boord  te  laaten  
 heisfen.  Op  dit  tijdftip  zagen  wij  verfcheiden  
 van  de  inboorlingen,  die  haastig  langs  het  ftrand  
 gongen  ,  vier  van  welke  eene  kleine  kano  op  
 hunne  fchouderen  droegen  : ■  wij  vleiden  ons  dat  
 zij  die in  het water zouden  gaan  brengen,  en  naar  
 het  fchip  zouden  koomen  ,  doch  mij  in  mijne  
 verwagting  bedrogen  ziende,  befloot  ik naar  land  
 te  vaaren  ,  in  de jol  met  zoo  veel  volk  als  dezelve  
 bevatten kon;  Ik  fcheepte  mij  dan  in,  enkel met  
 den Heer banks,Doéfcor solander, tupia, 
 en 
 vier  roeijers:  wij  roeiden  naar dat  gedeelte  van de  
 kust,  daar de  Indiaanen  zig  vertoonden  ,  bij  welke  
 vier  kleine  kanos  op  de  water - kant  lagen.  De  
 Indiaanen  zaten  neder  op  de  rotfen  en  fcheeneti  
 onze  landing  aftewagten;  maar,  toen wij  hen  ioc  
 op een vierde  mijl naderden  ,  liepen  zij  weg ,  de  
 bosfehen  in  :  wij  beflooten  evenwel  aan  land  te  
 gaan  en  te  tragten met  hun  in  onderhandeling  te  
 koomen  ,  maar  hierin  bedrogen  wij  ons  weder,  
 want  wij  vonden  eene  zoo  zwaare golf overal  op  
 het  ftrand flaande,  dat  het  geheel  ondoenlijk was  
 met  onze  kleine  floep  te  landen  ;  wij  waren  dan  
 ook  genoodzaakt  ons  zelve  te  vergenoegen  met  
 op  de  voorwerpen  te  ftaaren ,  die  wij  uit zee  zien  
 konden:  de  kanoos  fcheenen,  van digt  bij  gezien,  
 zeer  veel  naar  die  van  de  kleine  foort  in Nieuw  
 Zeeland te  gelijken.  Wij  merkten  op  dat  ’er,  onder  
 de  boomen  aan  den  wal,  die  niet  zeer  groot  
 waren,  geen  kreupelhout  was  en  wij  konden  011-  
 derfcheiden  dat  veele  van  het  gedacht  der palm-  
 boomen waren  en  fommige  koolboomen:  na  veele  
 maaien  ons begeerlijk gezigt  op die  gewenschte  
 kust  gewend  te  hebben  ,  waren  wij  genoodzaakt  
 terug  te  keeren  ,  terwijl  onze  nieuwsgierigheid  
 eerder  opgewekt  dan  voldaan  was,  en  omtrent  
 vijf uuren  s’avonds  kwamen  wij  weder  aan boord.  
 Omtrent  deezen  tijd  wierd  het  ftil  en  onze  toe-  
 ftand was  geenzints van de  aangenaamfte:  wij  waren  
 nu  niet meer  dan  anderhalve1  Engelfche mijl 
 van