
fchijnlijk om haar in het zwemmen in plaats van
vinnen te dienen. In den morgen van deezen
dag was de afwijking van de kompas - naald, 8°
20' O. en in den avond 8° 36'. Wij bleeven ge-
duurende den nacht noordwaarts koers houden
met een ligt koeltjen van land, zijnde tusfchen
twee en drie mijlen van hetzelve af en hebbende
van drie en twintig tot zeven en twintig vademen
met eenen fraaien zand-grond.
Den negentienden, op den middag, waren wij
omtrent vier Engelfche mijlen van land met Hechts
dertien vademen water. Onze Breedte was toen
•250 4' Z. en het noordlijkst land in het gezigt was
N. ai W. agt Engelfche mijlen van ons. Ten
een uure, nog vier Engelfche mijlen van land
zijnde, maar zeventien vademen water hebbende,
voeren wij voorbij eene zwarte fteile kaap , of
land-punt, waarop een groot getal inboorlingen
verzameld waren, en die ik om die reden In-
diaanen Kaap noemde; zij ligt op 25° 3' Breedte.
Omtrent vier Engelfche mijlen N. t. W. van
deeze Kaap is eene andere, die zeer veel naar
deeze gelijkt, van. waar het land wat meer westwaarts
weg wijkt: digt aan zee is het laag en
zandig en daar agter was niets te zien, zelfs uit
den top van de mast. Digt bij lndiaanen Kaap
zagen wij weder andere van de inboorlingen en
op de nabuufige llranden vuuren bij nacht en
rook bij dag, Wij bleeven den geheelen nacht
noordwaarts ftuuren blijvende fteeds van'vier Engelfche
tot vier zee-mijlen van den wal en met
eene diepte van zeventien tot dertig vademen water.
Met het aanbreeken van den dag lag hen
noordlijkst land W. Z. W. van ons en fcheen in
eene punt te eindigen , van welke wij een rif
nbordwaarts uit zagen Heeken zoo verre ons gezigt
reiken kon. Wij hadden westwaarts op geloefd
voor het dag was en bleeven die koers houden
tot dat wij de branding aan lij van ons zagen.
Nu lieten wij het N. W. en N. N. W. af vallen langs
de oost-zijde van de bank op den afftand van twee
tot eene Engelfche mijl, met regelmaatige diepten
van dertien tot zeven vademen, met eenen fraaien
zand grond. Op den middag was onze Breedte,
bij waarneeming, %<f 26', dat dertien Engelfche
mijlen meer noordwaarts dan het log was: wij
gisten dat de uiterfle punt van de hank omtrent
N. W. van ons af lag en de punt, van welke zij
uit fcheen te loopen, lag Z. | W. twintig Engelfche
mijlen van ons. Ik noemde deeze punt
Zandige Kaap, naar twee zeer groote vakken
wit zand, welke ’er op lagen. Zij is hoog genoeg
om op den afftand van twaalf mijlen gezien
te worden, als het weder helder is, en ligt op
24° 45' Breedte en 206° 51' Lengte, het land
ftrekt zig van dezelve Z. W. zoo verre als het
oog reiken kan. Wij hielden langs de oost - zijde
?an de bank tot twee uuren in den agtermiddag,
D 5 wan