
 
		was,  die  ik  Uitkijk  - punt  noemde  ,  en  Vlei-  
 Kaap,  is  liet  groot  land,  ten  noorden  van  Kaap  
 Bedford  laag  en  in vakken  van  wit  zand  en groen  
 kreupelbosch  verdeeld,  tot  tien  of twaalf Engel-  
 fche  mijlen  binnen  ’s lands^,  agter  welke  het  tot  
 eene aanmerklijke  hoogte  rijst.  Ten  noorden  van  
 Uitkijk-punt  vertoonde  de  kust  zig  als  eene bank  
 en  plat  tot  op  eenen  aanmerklijken  afftand,  hetwelk  
 ons  niet  veel moeds  gaf dat  het  kanaal,  dat  
 wij  tot  hier  toe  langs  het  land gevonden  hadden,  
 zou  blijven  aanhouden.  Op  deeze punt,  die  fmal  
 was  en  uit  het  fraaist  wit  zand  beftond,  dat wij  
 ooit  gezien  hadden,  ontdekten  wij  de voetftappen  
 van  volk  en  wij  zagen  ook rook  en  vuur op enigen  
 affiand  binnens  lands. 
 In  den  avond  keerde  ik  naar.  het  fchip  en  be-  
 floot  des  anderendaags  ’s morgens  een  van  de. hoo-  
 ge  eilanden,  in volle  zee  liggende ,  te  bezoeken,  
 van  welks  top,  alzoo  zij  vijf mijlen  in  zee  lagen,  
 ik  hoopte  de  ligging van de  banken  en  het  kanaal  
 tusfchen  dezelve  duidlijker  te  zullen  ontdekken. 
 Ik  vertrok  dan  den  elfden  des morgens  met de  
 pinas,  verzeld van  den  Heer b a n k s , wiens kloekmoedigheid  
 en weetgierigheid  hem  in  alle  tochten  
 deeden  deelen,  naar het noordlijkst  en  grootst van  
 de  drie  eilanden  en  ik  zond  te  zelfden  tijd  den  
 Huurman  met  de  jol  aan  lij,  om  tusfchen  de  laage  
 eilanden  en  het  groot  land  te  peilen.  Ik  voer,  
 onder  weg,  over  een rif van koraal-rots  en  zand, 
 dk 
 dat  omtrent  twee  mijlen  van  het  eiland ligt  en  ik  
 liet  een  ander aan  lij,  dat  omtrent  drie Engelfche  
 mijlen  van  hetzelve  ligt:  aan  de  noord-zijde  van  
 het  rif,  onder  den  wind,  ligt  een  laag  zandig  eiland  
 met boomen  op  hetzelve,  en  op  het  rif,  over  
 hetwelk  wij  voeren,  zagen  wij  verfcheiden fchild-  
 padden:  wij  maakten  jagt  op  eene  of twee ,  maar  
 niet  veel  tijds  overig  hebbende  en  den wind  vrij  
 fterk  zijnde,  konden  wij  geen eene vangen. 
 ■  Omtrent  ten  een  uur  bereikten wij  het  eiland en  
 klommen  terllond op  den  hoogden  berg, met  eene  
 mengeling  van  hoop  en  vrees,  geëvenredigd  aan  
 het  gewigt  van  de  zaak  en  de  onzeekerheid der uitkomst: 
   rond  ziende,  ontdekte  ik  een  rif klippen,  
 tusfchen  twee  en  drie  mijlen  buiten  de  eilanden  
 liggende,  en  zig  in  eene  lijn N.  W.  en  Z. O.  uit-,  
 ftrekkende  verder dan  ik  zien  kon,  waarop  de  zee  
 met  eene  vreeslijke  branding  brak;  dit  deed  mij  
 egter  denken  dat  ’er  verder  naar  zee  geene  banken  
 meer waren  en  ik  fchepte moed  dat  ik  buiten deeze  
 zoude  geraaken,  alzoo ik  verfcheiden  afgebrooken  
 plaatfen  of  openingeri  in  het  rif  zag  en  diep water  
 tusfchen  hetzelve en  de  eilanden,  Ik  bleef op  
 deezen  berg  tot  de  zon  onderging,  maar  het weder  
 was,  geduurende  al dien  tijd,  zoo  dampig,  dat  
 ik ,  zeer  in  mijne  verwagting  te leur gefield,  weder  
 naar  beneden  kwam.  Hetgeen  ik gezien  had  
 overdagt  en  de  berichten,  die  ik  gekregen  had,  
 met  hetgeen  ik verwagt  had vergeleken  hebbende, 
 M 0 beT