
 
		ftuurman,  was  ik  van  gedagten  dat  de  doorgang  
 aan  lij  met  gevaar  verzeld  zou zijn  en  dat wij,  als  
 wij  het  langs  het land hielden,  gevaar  zouden loo-  
 pen  van door  het  groot  rif ingefloten  te  worden en  
 eindelijk  zouden  genoodzaakt zijn  terug  tekeeren,  
 om  eenen  anderen  doortocht  te  zoeken,  waardoor  
 w ij,  zoo  wel  als  door  enig ander  toeval,  dat  dezelfde  
 vertraaging zoude  veroorzaaken,  onfeilbaar  
 onze  reis  naar  de  Oost-Indieën  zouden  misfen  en  
 gevaar  loopen  van  den  tocht  geheel  vrugtloos  te  
 maaken,  naardien  wij  nu  naaar  weinig  meer  dan  
 voor  drie  maanden  leeftocht  aan  boord  hadden,  
 zelfs op  half rantfoen. 
 Dit  gevoelen met de  feiten  en waarfchijnlijkhe-  
 den, waarop het gegrond was,  den  officieren voorgelegd  
 hebbende,  beflooten  wij  met  algemeene  
 ftemmen  dat  het  best  dat  wij  doen konden,  was.  
 de  kust  geheel  te  verlaaten  tot  wij  dezelve  met;  
 minder  gevaar zouden  kunnen naderen.. 
 Wij  gongen  dan  den  dertienden,  methetaan-  
 breeken  van  den  dag,  onder  zeil  en  ftevenden  
 noord - oostwaarts  aan  naar  het  noord-westlijk  
 eind  van Hagedis- Eiland^  terwijl  wij  Adelaars-  
 Eiland  te  loefwaart  en  enige  andere  eilanden  en  
 banken  aan  lij  lieten  liggen,  en  de pinas vooruit  
 hadden,  om  overal  op  onze koers  de  diepte  te peir  
 len.  Wij  hadden  in  dit  kanaal  van negen  tot veertien  
 vademen.  Op  den  middag  lag  het  noord-  
 westlijk  eind  van  Hagedis - Eiland  O,  Z.  O.  op 
 den 
 den  affland  van  eene Engelfche mijl;  onze Breedte  
 was,  volgens onze waarneeming,  140  38  ,  en  onze  
 diepte  veertien  vademen.  Wij  hadden  eene  
 ftijve koelte  uit  het  Z.O.  en  ten  twee uuren  waren  
 wij  juist  een  van  de  kapaalen  of openingen  in  het  
 buitenfte  rif,  dat  ik  van  het  eiland  gezien  had,  te  
 boven  gezeild.  Nu wendden wij  en maakten  een’  
 gang  naar  het  Z. W.,  terwijl  de ftuurman  in  de  pi»  
 nas  het  kanaal  opnam;  hij  deed weldra  feindat het  
 fchip  zoude  volgen  en  in  korten  tijd  geraakte  het  
 behouden  buiten,  Zoo dra wij  buiten  de branding  
 waren  ,  hadden  wij  geen’  grond  met  honderd en  
 vijftig vademen  en vonden  eene  hooge  zee,  die  uit  
 het  Z.  O.  kwam,  een  zeeker  teken  dat  ’er  in  die  
 ftreek  geen  land,  npch  geene  banken  digt  bij  ons  
 lagen.. 
 Onze  verandering  van  omftandigheden  was  nu  
 in  elks  gelaat  te  leezen,  want  zij wierd  in  ieders  
 hart  ten  fterkflen  gevoeld:  wij waren weinig minder  
 dan  drie  maanden  tusfchen  banken  en  klippen  
 verward  geweest,  die ons eiken  oogenblik met vernieling  
 dreigden  ,  dikwijls  den  nacht  ten  anker  
 doorbrengende  ,  terwijl  wij  ’er  de  golven  op  
 hoorden  breeken  ,  fpmtijds  ’er  naar  toe  drijvende, 
   zelfs  terwijl  onze  ankers  uit  flonden ,  en  
 weetenclp  dat  wij,  zoo  zjj:,  bij  enig  toeval,  waaraan  
 een  bijna  aanhoudende  ftorm  ons  bloot flel-  
 de,  niet  hielden,  in weinige minuuten  onvermijd-  
 Jijk.  moesten  vergaan*  ï)0Gh  nu,,  na niet minder