
 
		aan  het  werk  en  des  agtermiddags  ten  vier  uuren  
 hadden  wij  alle  de  kolen  uit  gelost,  de  touwen  
 los  gegooid  en  het  fchip  een  weinig  hooger  in  de  
 haven  getrokken  naar  eene  plaats,  die mij  voorkwam  
 allergefchiktst  te  zijn om  het op  de  kant  te  
 leggen,  ten  einde  het  lek  te floppen.  Het  gong  
 nu  van  vooren  zeven  voeten  en  negen  duimen  en  
 van  agteren  dertien  voeten  zes  duimen  diep.  Ten  
 agt  uuren,  wanneer  het  hoog  water was,  haalde  
 jk  het  met  den  boeg digt  op  de kant,  maar  hield  
 den  agterfteven  vlot,  omdat  ik  bedugt  was  het  
 zoo  om  hoog  te  zetten,  dat  het  ’er  niet dan  met  
 het  volgend  fpringtij weder  af zou  hebben  kunnen  
 koomen;  het  was  egter  nodig  het  geheele  fchip  
 zoo  digt aan  grond  te  leggen  als mogelijk  was. 
 Den  twee  en  twintigften  ten  twee  uuren  ’s morgens  
 verliet  het getij  het  fchip  en  gaf ons gelegenheid  
 om  het  lek  te  bezien,  dat  wij  bevonden  aan  
 de  eerfte  planken  onder  water  van  den  bodem,aan  
 ftuurboord,  een  weinig  voor  de  voorfte  pudding  
 ijzers  te  zijn»  Op  deeze  plaats waren  de  klippen  
 door  vier planken  geftooten  en  zelfs  tot  in  de  ribben  
 ;  drie  andere  planken  waren  zeer  befchadigd  
 en  deeze  gaten maakten  eene  bukengewoone  ver-  
 tooning;  daar  was  geen  fplinter  te  zien,  maar  alles  
 was  zoo  glad  als  of het  geheel  door  een  werktuig  
 was  uitgefnedeni  de  ribben  waren  op  deeze  
 plaats  gelukkiglijk zeer digt bij een geplaatst, en zoo  
 zij  dus  niet  geweest  waren,  zou  het volftrekt  onplOr 
 mogelijk  geweest zijn  het  fchip  te  redden.  Maar  
 met  dit  alles  hong  deszelfs  behoud  van  eene  nog  
 zonderlinger  omflandigheidaf:  een  van  de  gaten,  
 dat  groot  genoeg  was  om  ons  te  doen  zinken,  al  
 hadden wij  agt pompen,  in plaats van  vier,  gehad  
 en  al  waren  wij  in  ftaat  geweest  die  alle aan  den  
 gang  te  houden, was  grootendeels  toegeftopt door  
 een  ftuk  van  de  rots,  dat,  na  het  gat  gemaakt  te  
 hebben,  in  hetzelve  was  blij ven  fteeken,  zoo  dat  
 het  water,  dat  in  het  eerst  op  onze  pompen gewonnen  
 had,  dat  was,  ’t  welk  door  de  tusfchen  
 wijdten  tusfchen  den  fteen  en  de  randen  van  het  
 gat,  waarin  hij  flak,  in  liep.  Wij  vonden  ook  
 verfcheiden  ftukken  van  de  voedering  ,  die  tusfchen  
 de ribben  ingedrongen  waren en grootendeels  
 de  gaten  van  het  lek flopten,  welke  de fteen nog  
 open  gelaaten  had.  Bij  verder  onderzoek bevonden  
 wij  dat,  behalven  het  lek, de  bodem nogaan-  
 merklijke  fchade  bekoomen  had,  een  groot  gedeelte  
 van  de  dubbeling  was  onder den  bakboord  
 boeg  weg,  gelijk  ook  een  groot gedeelte van  de  
 valfche  kiel;  ook  hadden  wij  die  in  ftukken van  
 het  fchip  zien  wegdrijven,  terwijl  het  tegens  de  
 klip  lag  te  ftooten:  het  overig gedeelte  van  dezelve  
 was  in eenen  zoo  gehavenden  toeftand,  dat het  
 beter ware geweest  dat  zij  geheel weg geweest ware  
 en  de  voorfteven  en  de  kiel waren  ook  befchadigd, 
   maar  niet  zoo  fterk dat  ’er nog groot gevaar  
 van  te wagten was;  welke  fchade  het naar agteren  
 *  moge