en daar was een Jast toe uitgevaerdigd: dit bevel
wierd mij gebragt kort na dat ik van mijn
laaïfte bezoek was teruggekoomen en ik zeide dat,
zoo het bleek dat de man een Hollander was, ik
geene zwaarigheid zoude maaken om hem over-
televeren. De Heer hicks had het bevel aan
boord en ik gaf den Hollandfchen officier eene
order aan hem gerigt. van den man , zoo dit zoo
ware, overtegeeven. Ik’ fliep dien nacht aan wal
en in den morgen kwam de Kapitein van het
Hollandsch fchip bij mij en zeide mij dat hij met
mijn order aan boord was gegaan, maar dat de
officier geweigérd had den man overteleveren ,
voor reden geevende niet alleen dat hij geen Hollander
was, maar dat hij zelfs een onderdaan van
Groot - Brittannie was , geboren in Ierland. Ik
antwoordde dat de officier mijn bevel volkoomen
had opgevolgd en dat, zoo de man een Engelsch
onderdaan was, men niet verwagten konde dat
ik hem zoude overgeeven. De Kapitein zeide
dat hij zoo even van den Gouverneur kwam om
uit zijnen naam den man van mij op te e-isfchen
als^ een onderdaan van Denemarken, voor reden
geevende dat hij op het fchip-boek bekend Hond
als geboren te Elfeneur. Alzoo de opeifching
van dien man als een Hollander nu niet meer
wierd ftaande gehouden, merkte ik den Kapitein
op dat ’er enige misflag in des Generaals bood-
fchap fcheen te zijn , want dat hij voorzeeker
nooit
nooit eenen Deenfchen matroos van mij zou op-
eifchen,die geene misdaad begaan had dan den En-
gelfchen dienst boven den Hollandfchen te Hellen.
Ik voegde ’er egter, om hem van mijn opregt
verlangen van alle gefchillen te vermijden te overtuigen,
bij dat, zoo de man een Deen was, hij
zou overgeleverd worden als eene beleefdheid ,
fchoon hij niet met recht konde gevraagd worden;
maar dat, zoo ik bevond dat hij een Engelsch
onderdaan was, ik hem houden zoude,
daar mogt van koomen wat ’er wilde. Hier
mede fcheidden wij en kort daarop ontvong ik
eenen brief van den Heer hi cks met öntwijfel-
baare bewijzen dat de matroos, over welken ge-
fchil was, een onderdaan van zijne Brittannifche
Majefteit was, Deezen brief bragt ik terftond
naar den Sabandaar , met verzoek dat hij den-
zelven den Gouverneur wilde Jaaten leezen en
tegelijk Zijne Exellentie zeggen dat ik den man
tot geen’ prijs zoude overgeeven. Dit had de
verlangde uitwerking en ' ik hoorde niets meer
van de zaak.
In den avond begaf ik mij naar boord, verzeld
van den Heer ba nks en van de andere Heeren,
die zig altijd aan land opgehouden hadden en die,
fchoon beter, egter nog niet volkoomen herileld
waren.
Den zes en twintigflen, ten zes uüren in den
moigen, gongen wij onder zeil met een labber
Aa 3 koel