
bouwing van deeze is nog merkwaerdiger dan die
van de andere. Zij hebben tweeërleie foorten van
wooningen ; de eene hangen aan de takken van
boomen en de andere zijn op den grond opgerigti
die op de boomen zijn omtrent drie of viermaalen
zoo dik als een’s menfqhen hoofd en zijn van eene
broozq zelfftandigheid gebouwd , die fchijnt te
beftaan uit kleine ftukjens van gewasfen, met eene
lijmerige doffe te zaamen gekneed, welke hunne
lighaamen waarfchijnlijk opleveren ; als men dee*
ze korst doorbreekt'j vertoonen zig ontelbaare
cellen, krioelende van inwooneren, in eene groote
verfcheidenheid van flingerende kanaalen, die alle
met elkanderen gemeenfchap hebbeq en met ver-
fcheiden openingen, die naar andere nesten op den-
zelfden boom leiden; zij hebben ook eenen groo-
|en gang of bedekten weg , die naar den grond
loopt en onder denzelven doorgaat naar het ander
nest of huis , dat aldaar gebauwd is. Dit huis
ftaat gemeenlijk aan den wortel van een’ boom,
maar niet van dien, waarop haare andere huizen
gebouwd zijn : het is van gedaante als een kegel
van regelmaatige zijden en is fomtijds meer dan
zes voeten hoog en omtrent zoo veel in doorfnede.
Sommige zijn kleiner en deeze zijn gemeenlijk op
de zijde plat en gelijken zeer veel in gedaante naar
de fteenen , die in verfcheiden deelen van Enge-?
land gevonden worden en welke men voor overblijfzelen
\m ondhedén de? pruideh houdt. De
buiten zijde van deeze is van wel getemperde klei,
omtrent twee duimen dik, en binnen in zijn de
cellen , die aan de buitenzijde geene opening ,
maar alleen gemeenfchap hebben met den onder-
aardfehen gang, die naar de huizen op den boom
loopt en naar den boom, bij welken zij gebouwd
Zijn , daar zij in den wortel opklimmen en zoo
naar boven door den ftam en de takken, onder
bedekte wegen van dezelfde foort als die, door
welke zij van haare andere wooningennederdaalden.
In deeze wooningen op den grond verfchuilen
zij zig waarfchijnlijk in den winter of in het regen-
faizoen, alzoo zij beffand zijn regens alle vogt,
die ’er vallen kan, dat die in den boom, fchoon
gemeenlijk onder den eenen of anderen overhangenden
tak gebouwd, door den aart en de dunheid
van de korst of den muur niet zijn kunnen.
De zee fchenkt alhier veel milder voedzel aan
de inwooneren dan het land , en fchoon visch
’er juist niet zoo overvloedig is als gemeenlijk
op hooger breedten, trokken wij egter zelden
den zegen zonder van vijftig tot twee honderd ponden
te vangen. De visch is van verfcheiden foor-
ten, doch behalven den harder on enige van de
fchulp - visfehen, zijn geene de.rzelve in Europa
bekend; de meeste zijn eetbaar en fommige zeer
lekker. Op de banken en klippen is eene ongelooflijke
menigte van de fchoonfte groene fchild-
pad in de waerelden oesters van verfchüknde foor-
P 4 tón,