om naderhand onder hetzelve üitgedeeld te wor-'
den; maar het behaagde hem gunftiglijk daarbij
te voegen dat wij de vrijheid hadden om glaazeti
koraalen en andere beuzelingen voor kleine beleefdheden
en voor palm-wijn te fchenken.
Wij waren eenpaariglijk van gedagten dat deze
brief verdicht was, dat dit verbod voorgegeeven
wierd, met inzigt om geld van ons te haaien om
het te verbreeken, en dat deeze man, door onze
milddaadigheid jegens de inboorlingen te fluiten ,
hoopte dezelve gemaklijk in een ander kanaal te
zullen leiden.
In den avond ontvongen wij bericht van onze
handel - plaats dat ’er noch buffels noch varkens
aangevoerd waren, maar Hechts enige fchaapen,
die weder weggedreven waren, voor ons volk ,
dat om geld gezonden had, het bekoomen konde.
Daar was egter enig gevogelte gekogt én eene
groote hoeveelheid van eene foort van fyroop ,
van het fap van den palmboom gemaakt , die,
fchoon oneindig beter dan melasfen of fuiker-
fchuim, zeer goedkoop verkogt wierd. Wij
klaagden over deeze te leur Helling aan den Heer
l a n g e , die nu eene andere uitvlugt had:-hij
zeide dat wij, zoo .wij zelve naar het ftrand gegaan
waren, zouden hebben kunnen koopen wat
wij begeerden ; maar dat de inboorlingen geen
geld van ons volk durfden aanneemen, uit vrees
dat het valsch ware. Wij konden niet nalaaten
enih
'enige vèrontwaerdiging te gevoelen tegens eenen ■
man, die dit, als het waar ware, verzwegen had
en als het valsch ware, zeggen kon. Ik vloog
egter op en gong onmiddelijk naar het ftrand,
maar daar waren noch vee, noch fchaapen te
vinden en daar waren ook geene bij de hand, die
te voorfchijn konden gebragt worden. Terwijl
ik weg was, zeide l a n g e , die wel wist dat ik
niet beter flaagen zoude dan mijn volk, aan den
Heer banks dat de inboorlingen misnoegd waren
dat wij hun geen goud voor hun vee geboden
hadden, en dat, zoo ’er geen goud geboden
.wierd, niets verkogt zou worden. De Heef
'Banks achtte het der moeite niet waerdig hierop
te antwoorden, maar rees kort daar na op en wij
•keerden alle naar boord, zeer onvoldaan over den
•uitflag van onze onderhandelingen. Geduurende
dien dag had de Koning beloofd dat ’er in den
morgen enig vee en fchaapen zouden aangevoerd
worden en had eene wat meer fchijnbaare reden
voor onze te leur ftelling gegeeven ; hij zeide
dat de buffelfs verre in het land waren en dat ’er
geen tijd geweest was om hen naar het ftrand te
drijven.
Den volgenden morgen góngen wij wederom
aan land: Doft. s o l a n d e R begaf zig naar de
ftad om l a n g e te fpreeken en ik bleef op het
ftrand ,om te zien wat ’er te doen zoude vallen in
het koopen van levensmiddelen. Ik vond hier
III. D e e l . V eenea