
 
		worden  zijne  ontdekkingen  niet  minder  dan  tweê  
 en  twintig  graaden  ten  oosten  van  hetzelve  gëJ  
 plaatst* 
 Zoo  dra  wij  buiten  het  rif Watert ,  göfigen wij  
 op  den  wind  leggen  en  heisten  de  floepen  binnefi  
 boord;  wij  laveerden  den  gantfchen  nacht door;  
 Waht  ik  wilde  niet  gaerne  aan  lij  afvallen  voor  ik  
 eenert  gantfchen  dag  voor mij  had.  Des morgens *  
 bij  het  aanbreeken  van den dag,  lag Hagedis - E iland  
 tien  mijlen  Z.  15  O.  van  ons;  toen  haalden  
 wij  de  zeilen  bij  en ftevenden N.  N. W.  , W.  tot  
 negen  uuren,  Wanneer  wij  N.  W.  3  N.  hielden *  
 met  eene  frisfe koelte  uit het Z.  O.  Op  den  middag  
 was  onze  breedte,  bij  waarneeming*  130  46'  
 Z.  en  wij  hadden nu  geen  land  in  het  gezigt.  Des  
 avonds  ten  zes  uuren  minderden wij zeil en  maakten  
 een  bijlegger met  den  boeg naar hetN. O . ;  ten  
 zes  uuren  ’s morgens  gongen  wij  onder  zeil  eii  
 Huurden  westwaarts  ,  om  in  het  gezigt  vatf  het  
 land  te  koomen,  opdat  ik  zeeker  mogt  zijn  den  
 doortocht  niet  te  misfen,  zoo  ’er  een  doortocht  
 was  tusfchen  dit  land  en  Nieuw - Guinea.  Op  
 den middag  vonden wij  onze  Breedte  bij  waarnee-  
 ming  13°  2  Z.  en  onze Lengte  216° W. ,dat  i°2^  
 ten Westen  van Hagedis - Eiland was;  wij  hadden  
 nu  geen  land  in  het gezigt;  maar een weinig voor  
 een  uur  zagen  wij  hoog  land  uit  den  top van  de  
 mast  in  het W.  Z. W.  liggende*  Ten  twee  uuren  
 zagen  wij nog meer  land  ten N.  \V.  van  dat*  het-* 
 w elk 
 Welk  wij  te  vooren gezien  hadden J  het  vertoonde  
 zig  in  heuvelen als  eilanden;  maar wij  hielden  het  
 voor  eene verlenging van  het  groot land.  Omtrent  
 ten  drie  uuren zagen wij branding  tusfchen het land  
 en  het  fchip,  die  zig  naar  het  Zuiden  uitftrekte  
 verder dan  wij  zien  konden; maar in  het Noorden  
 meenden  wij  dezelve  regt  voor ons  te  zien  eindigen. 
   Dat  wij  voor  het  einde  van  dezelve  in  
 deeze  rigting  aanzagen  bleek  egter weldra  flechts  
 eene  opening in  het  rif te  zijn;  want wij  zagen dezelve  
 terftond  weder,  zig  tot  buiten  ons  gezigt  
 noordwaarts  uitflxekkende.  Hierop  haalden  wij  
 fcherp  bij  den  wind  ,  die  nu  O.  Z.  O.  was  en  
 naauwlijks  hadden  wij  onze  zeilen  aangehaald  of  
 hij  liep  O.  t. N .,  dat regt  op  het  rif aan was,  en  
 het gevolglijk  voor  ons bezwaarlijk maakte het mis  
 te  zeilen.  Bij  zonne* ondergang  lag  het  noordlijkst  
 gedeelte,  dat  in  ons  gezigt was,  N. t. O. van  
 ons  en  was  twee  of  drie  mijlen  van  ons af;  naardien  
 het  egter  over  deeze boeg best  te boven  kon  
 gezeild worden,  bleeven wij noordwaarts aan fluu-  
 ren  met  alle  zeilen,  die  wij  voeren  konden,  tot  
 middernacht;  toen  wij,  bevreesd  zijnde  te  verre  
 in  die  ftreek  te  zullen  vorderen,  het  lieten wenden  
 en  zuidwaarts  ftevenden;  wij  waren  van  zonne-  
 ondergang  tot  nu  toe zes  mijlen N.  en N.  t.  O.  gevorderd. 
   Toen  wij  omtrent  twee  Engelfche mijlen  
 Z.  Z. O.  gezeild  hadden,  wierd  hetflil;  wij  
 hadden  in  de« nacht verfcheidene maaien  gepeild, 
 maar